De relatie tussen mens en natuur, groter dan de som der delen

Werkelijkheid en natuur

Aan het begin van het Holoceen, zo’n 11.700 jaar geleden, begon Doggerland langzaam onder water te lopen. Waar nu de Noordzee ligt, bevond zich destijds een enorme vlakte. Daar, op het land tussen Schotland en Noorwegen, hebben zowel neanderthalers als voorouders van de homo sapiens geleefd. De zeespiegel stond in die tijd 85 meter lager dan nu en zou binnen drieduizend jaar zestig meter stijgen. Dat is gemiddeld twee meter per eeuw.

Vooral in het zevende millennium voor Christus ging het hard. De laatste delen van Doggerland verdwenen door een Noorse tsunami en een versnelde zeespiegelstijging. De toen levende mensen moeten het landschap voor hun ogen, in ieder geval binnen generaties, hebben zien veranderen. De onvoorspelbaarheid van het water was eigenlijk het enige voorspelbare in hun leven.

Het grootste deel van de menselijke geschiedenis kenmerkt zich door een perspectief waarin werkelijkheid en natuur niet van elkaar te onderscheiden zijn, een perspectief waarin mensen de natuurlijke werkelijkheid proberen te duiden met behulp van verhalen en waarin ze de natuur proberen gunstig te stemmen door middel van offers, rituelen of gebeden. Het ‘premodern-mythische beeld’ noemt Koo van der Wal, emeritus hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, dit perspectief in zijn boek De symfonie van de natuur: Tableau van een kleurrijke en creatieve werkelijkheid (2020). In dit beeld is het idee dat mensen de natuur zouden kunnen bedwingen ronduit bespottelijk. Om te overleven moet je als prehistorische mens immers voortdurend luisteren naar de natuur. Je moet goed opletten en uitvinden welke bessen giftig zijn en welke niet. Je moet jagen op dieren die je met al je zintuigen moet observeren. Als er plotseling geen rendieren meer zijn, stap je over op vis. Bovendien moet je ervoor zorgen dat je zelf niet wordt verslonden. De natuur negeren was voor de prehistorische mens een luxe die hij zich simpelweg niet kon permitteren.

En toch is dit precies wat de moderne mens is gaan doen, al verschillen de meningen over wanneer dit grote negeren precies een aanvang heeft genomen.

2020

Begin 2020 had ik heel even hoop op verandering. Kortstondig meende ik een tijdelijk venster op een andere wereld te ontwaren. Natuurlijk: de acute lockdowns als gevolg van de pandemie waren moeilijk voor de mens. Mensen stierven zonder hun familie in het ziekenhuis, sommigen werden eenzaam of nóg eenzamer dan ze al waren, anderen verloren hun baan, velen voelden zich angstig en neerslachtig. Zoals altijd werd het leed ook dit keer niet eerlijk verdeeld. Mensen met lage inkomens en essentiële beroepen (vaak gaan die vreemd genoeg samen), kinderen in onveilige thuissituaties en vrouwen in gewelddadige relaties betaalden de hoogste prijs.

Maar niemand kon er omheen: niet-mensen leken er in eerste instantie erg van op te knappen. Vogels floten er op los, de lucht rook frisser dan ooit en de herrie van het verkeer was grotendeels verstomd. Hoewel er geen dolfijnen zwommen in de kanalen van Venetië (dat was helaas nepnieuws) was het water en de lucht nog nooit zo schoon geweest. Een recordaantal zeeschildpadden kwam uit hun ei gekropen op schone, lege stranden. Een sterke afname van onderwatergeluid, normaal gesproken veroorzaakt door verkeer van zeetankers, verlichtte tijdelijk de chronische stress waar walvissen normaal gesproken aan blootgesteld worden. Mijn vriendin in Chennai, India, zag voor het eerst sterren vanaf het dak van haar huis. De smog was heel even verdwenen.

De lente van 2020 leek een adempauze voor de natuur. Eindelijk even verlost van de mens. Het vervulde mij en vele anderen met hoop.

The impossible has already happened, schreef Rebecca Solnit in The Guardian. Ze vergeleek deze tijd met het invallen van de dooi in de lente: ‘Als het pakijs is opgebroken, het water weer begint te vloeien en de boten weer kunnen varen naar plaatsen die ze tijdens de winter niet konden bereiken. Het ijs was het stelsel van machtsrelaties dat we de status quo noemen – het lijkt stabiel, en degenen die ervan profiteren staan erop dat het niet te veranderen is. Vervolgens verandert het snel en dramatisch, en dat kan opwindend zijn, beangstigend, of allebei.’ Het is een mooie vergelijking, maar de vraag is hoe het water blijvend van richting kan veranderen. Voordat het weer stolt tot ijs.

In een filmpje van animator Steve Cutts zit een dikke man in quarantaine. Terwijl hij op de bank chips eet en tv kijkt, bloeit buiten de natuur op: dieren rennen rond, bomen en planten groeien en bloeien. Het is één groot feest. Maar als de man aan het einde van de quarantaine eindelijk weer naar buiten mag, trapt hij meteen een lieveheersbeestje dood. De mens als grote verwoester. Direct na de quarantaine komt er dan ook een abrupt einde aan de opleving en de dieren vluchten allemaal snel weer weg. Cutts heeft helaas gelijk gekregen. Lange wachttijden op Schiphol, files op de snelwegen, en nu ook nog oorlog…Het is soms moeilijk hoop houden.

Het geologische tijdperk van de mens?

De term Antropoceen, het geologische tijdperk van de mens, is de laatste jaren snel in zwang geraakt om ons huidige tijdperk mee aan te duiden. Geologische processen die zich steeds over miljoenen jaren voltrokken, spelen zich plotseling af in een mensenleven. De diepe, geologische tijd perst zich samen in enkele generaties, verdicht zich. De diepe tijd komt dichtbij. En die gecomprimeerde tijd verandert onze blik op de toekomst. Want hoelang hebben we nog?

Op de term Antropoceen valt veel af te dingen. Het is immers niet ‘de mens’ die verantwoordelijk is; sommige mensen dragen een veel grotere verantwoordelijkheid dan anderen. Het gaat dus eerder om de mens als soort dan om de mens als individu. Toch heeft de term nut, omdat hij direct het beeld van de mens als soort doet wankelen. Terugkijkend in de geologische diepe tijd van de aarde wordt immers duidelijk hoe weinig invloed een mens heeft op natuurlijke processen, hoe onbeduidend we eigenlijk zijn. Maar tegelijkertijd is het tempo waarin de menselijke hand op dit moment transformatie bewerkstelligt op aarde vergelijkbaar met de immense, geologische tijdschalen van voorheen. Wereldwijd verplaatsen mensen bijvoorbeeld momenteel meer rotsen en sedimenten dan alle rivieren van de wereld tezamen.

Toch zijn we verre van almachtig. De pandemie liet bij uitstek zien dat we niet zijn losgezongen van de materiële wereld, maar hier een integraal onderdeel van vormen. Het virus is niet eens een cel; het is niet meer dan een plukje genetisch materiaal met een omhulsel, opererend op de grens van levend en niet-levend. En toch zette dit minuscule stukje materie het leven van alle mensen volledig op z’n kop. De mens verstoort de balans in de ecosystemen met de hoogste biodiversiteit door ontbossing, mijnen en klimaatverandering. De mens maakt de habitat voor wilde dieren steeds kleiner, houdt ongekende hoeveelheden vee, en leeft daar vaak in de buurt van, meestal in grote steden. En dan verplaatst de mens zich ook nog eens in razend tempo over de hele aarde. Wetenschappers zijn het erover eens dat de kans op toekomstige pandemieën daardoor steeds groter wordt. Dat raakt ons uiteindelijk allemaal, mens en niet-mens.

Alles is met alles verbonden. De erkenning van dit bijna clichématige inzicht is noodzakelijk als we de gedachteloze destructie van onze leefomgeving willen stoppen. Maar hoe doe je dat? Het is een vraag die ik mezelf al een aantal jaren stel. Hoe kan ik me verbonden voelen met mijn omgeving, met de natuur? Waar begint die relatie?

2015

Ik groeide op in een bovenhuis in Amsterdam, zonder echt ’buitenleven’. Liever las ik boeken en voerde ik gesprekken met vriendinnen. Ik vind kippen een beetje eng, motten een beetje vies en muggen irritant. Ik kan amper een beuk van een eik onderscheiden, al probeer ik hier de laatste tijd verandering in te brengen met behulp van een app. Ik loop met mijn hond in het bos waar een bordje van Staatsbosbeheer aangeeft dat hier de natuur begint. Maar is dat dan echte natuur? Het was aan de andere kant van de wereld dat ik voor het eerst werkelijk interesse kreeg voor mijn omgeving.

In 2015 was ik in Costa Rica, het land waar ‘de natuur’ het handelsmerk is geworden van een hele natie. Tijdens een nachtelijke wandeling door het tropisch regenwoud drong het begrip biodiversiteit plotseling in alle diepte tot me door. Dit was de wereld van de majestueuze bomen, weelderige planten en brullende apen. Dit was de wereld van kikkers en insecten in alle kleuren van de regenboog. Een wereld waar ik slechts op bezoek was, waar ik als mens niets voorstelde. In mijn ene hand hield ik stevig de hand van mijn zoon geklemd, in de andere een zaklamp. We mochten de takken om ons heen niet aanraken, omdat daar slangen konden zitten. De gids scheen met zijn zaklamp op een gele slang die, opgekruld in een cirkel, op een tak zat: Ha, this is the yellow eyelash viper! Een van de giftigste slangen ter wereld. Mijn hart klopte in mijn keel.

Het begon keihard te regenen en binnen een paar minuten waren onze laarzen gevuld met klotsend water. De weg door de jungle leidde naar het strand waar we een zeeschildpad haar eieren zagen leggen in een kuil in het zand. De gids vertelde dat schildpadden hun eieren altijd leggen op het strand waar ze zelf geboren zijn. Ze bezitten een soort ingebouwd navigatiesysteem. Niemand begrijpt precies hoe het werkt, maar het systeem wijst hun feilloos de weg. Het was een nacht vol gevaar en magie, vol adrenaline en bewondering. ‘Dus dít is de natuur’, dacht ik.

Vanaf dat moment ben ik over onderwerpen als dieren, ecosystemen en biodiversiteit gaan schrijven, maar dat betekent niet dat ik nu zelf weet hoe ik een relatie met ‘de aarde’ aan moet gaan. Ik ben op zoek naar bewuste verbondenheid met mijn omgeving. Niet alleen met de mensen in mijn omgeving, maar ook met de niet-menselijke wereld om mij heen. Maar het aangaan van zo’n relatie is verdomd moeilijk. Ergens blijf ik altijd gevangen in mijn individuele, menselijke perspectief. 

Ik ben onderdeel van het ecosysteem

Gelukkig zijn er op dit moment overal ter wereld inspirerende en creatieve mensen die, vaak met elkaar en juist als collectief, nadenken over en experimenteren met nieuwe manieren waarop we de verbondenheid met de niet-menselijke wereld niet alleen zouden kunnen erkennen, maar ook werkelijk zouden kunnen voelen.

Zo ontwikkelt de Schotse Jonathan Ledgard, voormalig Afrika-correspondent van The Economist, een kunstmatig intelligent, digitaal platform dat dieren, bijvoorbeeld een kudde giraffen op de savanne, in staat stelt om deel te nemen aan het economische verkeer. Mensen in het Westen nemen een ‘abonnement op de aarde’ en betalen een klein bedrag aan het platform. Een kunstmatig intelligent systeem beheert vervolgens de digitale portemonnee van de giraffen en behartigt hun belangen. Op deze manier wordt de economische waarde van de giraffen groter dan de som van hun afzonderlijke lichaamsdelen, de waarde waarvoor ze nu worden gestroopt. En de straatarme lokale bevolking, die nu vecht om in het levensonderhoud te voorzien, krijgt hierdoor andere opties dan stropen en ontbossing.

Vanuit de natuurwetenschappen bereiken ons dagelijks berichten over de ongekende mogelijkheden van dieren, planten, paddenstoelen en bacteriën. Kraaien kunnen gereedschap gebruiken, planten spelen, bomen praten met elkaar via netwerken van schimmeldraden. Telkens als wetenschappers zich openstellen, ontdekken ze weer nieuwe, fantastische capaciteiten van niet-menselijke organismen. Wat zou er gebeuren als mensen deze onbekende talen leren spreken, al dan niet met hulp van (kunstmatige) technologie? Engineers en designers laten zich nu al dikwijls inspireren door de wetenschappelijke onderzoeksresultaten. Zo kan ik inmiddels een jurk dragen die gemaakt is van schimmels en vliegen er drones rond die zijn geprogrammeerd volgens de regels van termietenheuvels.

Toch blijven dergelijke toepassingen telkens instrumenteel van aard. De mens wordt weliswaar geïnspireerd door de natuur, maar tegelijkertijd blijft de mens de baas. Bovendien blijft, zoals in het voorbeeld van de giraffe met zijn portemonnee, het menselijk economisch perspectief op wat van  ‘waarde’ is, dominant.

Kant, maar ook Descartes, legitimeerden destijds de afstandelijke en vervreemde relatie tussen mens en natuur die rechtstreeks voortkwam uit de inzichten van de natuurwetenschappers. Descartes scheidde immers het lichaam van de geest en Kant benadrukte de autonoom denkende mens. Daarmee legden zij de basis voor het moderne mens- en wereldbeeld dat vooral ging over mensen en hun ideeën. Dit alles deden zij op basis van de wetenschappelijke ideeën over hoe de natuur moest worden onderzocht en begrepen: de mens als subject die rationeel onderzoek doet naar de natuur als object; een natuur die zich laat kennen door eeuwig durende en universele wetten. Dit perspectief leidde tegelijkertijd tot wat Van der Wal ook wel ‘natuurvergetelheid’ noemt. In dit perspectief is de natuur afgescheiden van de mens en daarmee filosofisch minder interessant.

Het is echter noodzakelijk om de natuur nu juist op de voorgrond van ons denken te plaatsen. Het dualistische beeld dat de levende mens plaatst tegenover dode, inerte materie vertoont namelijk steeds meer barsten en voldoet simpelweg niet meer. De meest recente inzichten uit de natuurkunde zijn niet meer verenigbaar met het cartesiaanse, dualistische natuurbeeld. Natuurkundige systemen als de warmteleer, de relativiteits- en kwantumtheorie, de systeembiologie, de chaostheorie, de ontdekking van zelforganiserende vermogens van de natuur, de idee van emergente fenomenen: ze passen allemaal niet meer in de mal van het oude, statische natuurbeeld.

Daarnaast zijn er dringende praktische redenen voor een herziening van ons natuurbeeld: de crises van klimaat en massa-uitsterving. De huidige klimaatcrisis is geen toevallige bijkomstigheid van een geoliede samenleving waar we nu even snel een oplossing voor moeten bedenken. Nee, deze problemen zijn het gevolg van onze manier van denken over de wereld om ons heen.

Veel aspecten van de huidige crises in de wereld vragen bovendien eerder om het collectieve perspectief van de termietenheuvel, om emergenties die opdoemen uit talloze relaties, dan om het individuele perspectief van die ene briljante Nobelprijswinnaar.

Het dualistische natuurbeeld wordt dan ook steeds vaker ter discussie gesteld, vooral in kunst, theater en literatuur. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor de bio-art-beweging: kunstenaars die werken met schimmels, planten, microben en (bio)technologie om de vervlochten relatie tussen mens en natuur te tonen. Zo ontwierp Eduardo Kac, die de term bio-art eind vorige eeuw muntte, de Eudunia, een petunia die was geïnjecteerd met DNA uit zijn eigen bloed en om die reden werd uitgeroepen tot eerste hybride ‘plantimal’. De Japanse Aki Inomata vormde met een 3D-printer een fossiele ammoniet van hars waarin een octopus direct zijn intrek nam. En Thijs Biersteker liet met zijn werk Econtinuum zien hoe een stelsel van wortels en schimmels onder de grond als een soort internet functioneert en hoe dit netwerk reageert op onze aanwezigheid.

Ook in de literatuur wordt het oude natuurbeeld regelmatig vervangen. In de roman Tot in de hemel geeft Richard Powers bijvoorbeeld een hoofdrol aan bomen, terwijl Olga Tokarczuk in Jaag je ploeg over de botten van de doden de almachtige houding van mensen bekritiseert en de ‘Dieren’ terug laat slaan. Theaterstukken, podcasts, festivals: ze gaan de laatste jaren steeds vaker over het Antropoceen en onze relatie met de natuur. Kortom: in de culturele wereld is onze relatie met de natuur nu een populair onderwerp dat kan rekenen op grote belangstelling.

Maar ook juridisch wordt gezocht naar andere constructies. Klaas Kuitenbrouwer van het Nieuwe Instituut in Rotterdam faciliteerde bijvoorbeeld de oprichting van verschillende zoöps, coöperaties die de belangen van de niet-menselijke gemeenschap in een bepaald gebied meenemen in de besluitvorming. De niet-menselijke omgeving wordt vertegenwoordigd door een anbi-stichting die weer onderdeel wordt van een coöperatie en wettelijk verplicht is om de ideële belangen van zichzelf te behartigen. Bodemzicht, een regeneratieve boerderij die rendabel moet worden voor mensen, terwijl tegelijkertijd de niet-menselijke omgeving kwalitatief verbetert, heeft zich als een van de eerste zoöps opgeworpen. Denk aan kippen en varkens wier kwaliteit van leven wordt meegenomen in de doelstelling van de zoöperatie, maar ook aan de bodem die gezonder en veerkrachtiger wordt in plaats van verschraalt door menselijk gebruik. Het aantal zoöps neemt gestaag toe en verschillende beleidsmakers zijn razend enthousiast over de manier waarop de zoöp juridisch ruimte biedt aan het perspectief van niet-mensen.

Overal kom ik inspirerende projecten en initiatieven tegen waar mensen een poging doen om te luisteren naar dieren, bomen, rivieren, zelfs naar ‘het landschap’. Pogingen om uiteindelijk ook de niet-menselijke stem, al dan niet in juridische vorm, te laten klinken in onze wereld. Om die stem te kunnen horen, moeten we eerst leren luisteren. Dat is niet makkelijk, maar wel noodzakelijk. Al dit onderzoek heeft zich voor een groot deel ‘ondergronds’ afgespeeld de laatste jaren, buiten het zicht van de mainstream. Als een netwerk van schimmeldraden heeft het zich verspreid. Maar nu begint het bovengronds te komen en komen steeds meer mensen ermee in aanraking.

Schimmeldraden onder de grond vormen een communicatienetwerk en verbinden bomen met elkaar; dit netwerk maakt al die bomen samen tot een bos. Ik ben een individu, maar tegelijkertijd ben ik onderdeel van het ecosysteem van mijn lichaam, waarin naast menselijke cellen talloze microben leven die continu DNA met elkaar uitwisselen. Bovendien kan een virus zomaar mijn lichaam binnendringen via het lichaam van mijn buurvrouw, via het ecosysteem van mijn straat. Ik ben onderdeel van het ecosysteem van mijn stad, mijn land en uiteindelijk van het ecosysteem van de aarde.

De toekomst begint nu

Als ik een telefoon koop, gaat er ergens in Afrika een arme loonarbeider de mijn in om grondstoffen ervoor te winnen. Voor die mijn is een bos gekapt waardoor vleermuizen, bron van ziekteverwekkende virussen, dichter bij deze arbeider komen te leven. De arbeider heeft honger en eet een gorilla op, bushmeat voor de nodige proteïne. Als hij nog minder inkomsten heeft, gaat hij misschien schubdieren stropen en verkopen aan een tussenhandelaar die ze weer verkoopt op een wet market in China. Alles is met alles verbonden.

Dit kan een verlammende gedachte zijn. Het systeem is zo groot en log dat het lijkt op een tanker die niet te keren valt. Wat kan ik doen als piepklein schakeltje in dat geheel? Maar toch is het mogelijk om tankers te keren. Als het koor van andersdenkenden maar luid genoeg begint te zingen, dan zal heel langzaam, en dan plotseling misschien ook snel, het tij keren. Het schijnt dat als 20% van de mensen het erover eens is dat grootscheepse verandering noodzakelijk is, dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren.

Daarom kun je maar beter geloven dat het wel degelijk mogelijk is om anders om te gaan met onze omgeving, met onze oikos, het Griekse woord voor huis waar zowel de woorden economie (het beheer van het huis) als ecologie (de studie van het huis) van afstammen. Wat er de afgelopen jaren is veranderd in onze houding ten opzichte van verduurzaming is ongekend. Toegegeven, het is ‘too little tot late’, maar toch betekent dit niet dat het nu tijd is om op te geven. Veranderingen kunnen plotseling snel plaatsvinden. Net als de mensen ten tijde van Doggerland zien we het landschap en het klimaat nu met onze eigen ogen om ons heen veranderen. We zullen mee moeten bewegen. De natuur is de afgelopen eeuwen misschien ons vaste decor geweest, maar de panelen van dit decor beginnen nu zelf te schuiven. De natuur begint terug te praten. Zo was het ook in de tijd van Doggerland al. De natuur, de ‘force of nature’, kon en kan nooit worden onderschat.

De verbeelding daarvan is niet alleen denkbaar geworden, maar ook voelbaar. Het virus heeft mij erop gewezen dat wat ik doe direct effect heeft op het collectief, op een onbekende ander.

De eerste stap is om zo snel mogelijk definitief afscheid te nemen van de fossiele industrie, de zogenaamde transitie. Maar ook het gebruik maken van nature based solutions is essentieel vanuit zowel klimaatperspectief als vanuit het oogpunt van biodiversiteit. Bossen, veengebieden, graslanden en wetlands kunnen een cruciale bijdrage leveren aan het aanpakken van de ecologische en de klimaatcrisis.’ Deze gebieden kunnen veel CO2 opslaan en nadelige gevolgen van opwarming van de aarde, zoals erosie en overstromingen, beperken. Bovendien zal de biodiversiteit er toenemen.

De strategie is onderdeel van de Europese Green Deal en dat is hoopgevend. Tegelijkertijd is sparing of rewilding, oftewel het teruggeven van gebieden aan de natuur, niet voldoende. Het is net zo belangrijk om landbouw te leren bedrijven die bijdraagt aan de biodiversiteit én de wereld kan voeden. Te vaak zie je in dit debat een veel te scherpe tegenstelling tussen ‘slechte’ intensieve landbouw met veel technologie en ‘goede’ biologische landbouw met weinig technologie. Die tegenstelling is achterhaald. Biologische boeren werken regelmatig met technologie en niet-biologische boeren kunnen bijdragen aan biodiversiteit. Het gaat erom dat we een duurzame economie en een circulaire landbouw nodig hebben, want de gezondheid van het ecosysteem en de gezondheid van mensen gaan hand in hand.

Het toenemende nationalisme werkt dit alles helaas tegen. Virussen, maar ook wolven, laten zich niet tegenhouden door grenzen, maar nationale leiders blijven doen alsof dit wel zo is. We moeten als mensheid denken, als collectief, en dat denken zal veel vaker niet-lineair, systematisch en relationeel moeten zijn. Volksgezondheid hangt direct samen met de gezondheid van de aarde, net zoals de interactie tussen de microben in mijn darmen direct samenhangt met welke voeding ik in mijn lichaam stop en dus met de gezondheid van mijn hele lichaam. Ons volksgezondheidsconcept zou dus moeten worden uitgebreid naar een ecologisch concept van gezondheid en welzijn. Daarin is de volksgezondheid van mensen altijd inherent verbonden aan de gezondheid van hun omgeving: bomen, planten en dieren, maar ook het water van rivieren, meren en zeeën en de lucht van de atmosfeer. Die gezondheid is meer dan de som van de gezondheid van alle onderdelen; zij is complex en bestaat uit een gezonde balans, gezonde relaties, binnen alle ecosystemen op aarde.

Daarnaast zal het denken voorbij de kapitalistische abstractie moeten gaan van eigenbelang dat op magische wijze vanzelf leidt tot winst voor het collectief. Misschien zijn mensen gemiddeld genomen rijker geworden, hebben ze minder honger en zijn ze gezonder dan ooit, maar het is moeilijk om daar blij van te worden als ongelijkheid toeneemt, het klimaat opwarmt en alle andere soorten uitsterven, kortom als tegelijkertijd het huis van al die mensen en niet-mensen, de ‘oikos’, in brand staat.

Het denken zal zelfs voorbij de wetenschap moeten gaan, zonder de wetenschap overboord te gooien als ‘ook maar een mening’. Alleen een bredere paraplu met meerdere vormen van kennis kan ervoor zorgen dat we de verbinding met onze omgeving niet alleen gaan erkennen, maar ook daadwerkelijk gaan voelen en ervaren. Dat is geen luxe extraatje voor elitaire hippies, maar een noodzaak voor een fundamentele cultuuromslag die alle mensen en niet-mensen op aarde ten goede kan komen. Want alleen een dergelijke cultuuromslag kan leiden tot het ontstaan van kritieke massa, van een steeds grotere groep mensen die verandering eist van onze politieke leiders.

Filosoof Donna Haraway benadrukt het belang van spel. Ze vertelt dat in ‘biologie en chemie dingen zomaar gebeuren. Lukraak vormen zich bepaalde verbindingen die vervolgens weer kunnen leiden tot complexe systemen’. Systemen waar iets uit opdoemt dat groter is dan de som der delen. Zoals de verbindingen in onze hersencellen een complex systeem vormen waaruit de onzichtbare geest voortkomt.

Haraway denkt dat we vergelijkbare ‘praktijken moeten ontwikkelen om te denken over de vormen van activiteit die nog geen onderdeel zijn geworden van een bepaalde functionaliteit, de praktijken die ruimte bieden aan dat wat-nog-niet-is-maar-nog-openligt. Ze roept op om elkaar aan te moedigen om precies dat te doen. Om met elkaar vrij en speels na te denken over wat voor mogelijkheden er zijn voor de toekomst. And we cant do that in a negatieve mood, voegt ze eraan toe. Hoewel ze begrijpt dat we kritiek hard nodig hebben, ‘gaat kritiek niet leiden tot een gevoel voor wat nog zou kunnen komen, wat nog niet mogelijk is maar wat ten diepste nodig is’.

Het is makkelijk te beargumenteren dat homo sapiens de meest invasieve soort op aarde is. We hebben immers de gehele aarde gekoloniseerd en geëxploiteerd. We laten de temperatuur oplopen en zijn de oorzaak van een massa-extinctie van ongekende proporties. En we zijn met ongekende aantallen.

Maar wetenschappers, beleidsmakers en denkers hebben dikwijls laten zien dat er genoeg ruimte is, als je de wereld maar anders organiseert. Welvaart kunnen we eerlijker verdelen, de gevolgen van klimaatverandering kunnen we niet meer ongedaan maken, maar wel fors beperken, en een andere relatie met onze omgeving kan zorgen voor behoud én voor het creëren van nieuwe biodiversiteit in talloze ecosystemen. Op het nieuwe land van Marker Wadden nestelen zich inmiddels meer dan 125 soorten vogels! Het kan allemaal, omdat mensen het zich eerst hebben verbeeld. Diagnoses stellen van wat er mis is met de wereld is een belangrijke eerste stap, maar het is niet meer voldoende.

Bij de Universiteit Wageningen & Research maakte een aantal wetenschappers een kaart van Nederland in 2120. Rivieroevers verbreed, landbouw gedeeltelijk verplaatst naar zee, nieuwe eilanden in het IJsselmeer: het is een visie op de toekomst die niet alleen wenselijk is, maar ook mogelijk. En om te komen tot dergelijke ideeën moet de adrenaline stromen, moeten we zin krijgen in de toekomst, moeten we vrolijk worden. Daarvoor hebben we een vrije ruimte nodig waarin we mogen fantaseren, denken en hopen. Daarvoor hebben we niet alleen wetenschappers en technologen nodig, maar ook schrijvers en kunstenaars, schimmels en klaprozen, mieren en walvissen. Daarvoor hebben we verbindingen nodig tussen verschillende mensen en niet-mensen. Alleen dan kunnen we met een fris gemoed de problemen van deze tijd te lijf gaan. Want de toekomst begint nu.

 

Sanne Bloemink

rusteloos wacht ruimte in het plooien van de tijd

Mijn werk ontstaat vanuit een onderzoek naar hoe we onze omgeving waarnemen, voor waar aannemen en verbeelden. Het ‘werk’ dient te werken in en met zijn omgeving, met aandacht voor de veranderende omstandigheden binnen en buiten een ruimte, als gevolg van – gewilde of ongewilde – menselijke en niet-menselijke interactie.

“What if we loosened the tie between participation and human language use, encountering the world as a swarm of vibrant materials entering and leaving agentic assemblages?” (Jane Bennett, Vibrant Matter: A Political Ecology of Things, 2010: 107). Deze vorm van participatie maakt ons niet alleen bewust van wat ‘onderhuids’ aanwezig is in ruimten, het manipuleert ook onze percepties en vestigt de aandacht op het effect dat mensen en niet-mensen hebben op hun omgeving. Hierdoor wordt een bepaalde vorm van ‘becoming-with’ mogelijk (Donna Haraway, Staying with the Trouble: Making Kin in the Chthulucene, 2016).

Mijn onderzoek is erop gericht om de relatie die mensen hebben met de ruimten die ze bewonen/gebruiken op nieuwe manieren te ‘verstrengelen’, onder meer door onze fysieke ruimte op te vatten als een complex weefsel, verstrengeld in socio-politieke, culturele, historische en economische condities.

Voor de tentoonstelling ‘sporen van binnen en buiten’ (Bram Van Breda – Jo Van Rijckeghem in Hilde Vandaele Art Gallery 2021) maakte ik een groot textiel werk, een impressionistisch schilderij van textiel, een scène, getiteld Terra Nullius (2021). Want net als Vincent van Gogh, die zijn kleurencomposities bepaalde aan de hand van gekleurd garen, bouwde ik het beeld in kleurtoetsen op. Ik liet me voor dit werk inspireren door het spanningsveld tussen natuur en cultuur. Welke betekenis draagt ‘natuur’ vandaag, en vanaf welk punt wordt het cultuur?  De basis voor dit wandtapijt, een afvalproduct van de textielindustrie, kende immers reeds aanwezige grafische tekeningen, die me deden denken aan de stammen van de omringende bomen. Met aandacht voor het ruimtelijke aspect van het beeld, tast ik met dit werk de grenzen van het textiele medium af.

Wanneer neemt het textiel de ruimte in? Wanneer wordt de ruimte textiel? En hoe kan een beeld de ruimte innemen? Met lussen aan de muur opgehangen, wordt het landschap uit zijn context gehaald en als een herinnering, een souvenir, een scène voor een theaterstuk gepresenteerd. Het is een draagbaar beeld, overeenkomstig de geschiedenis van het wandtapijt, dat van kasteel tot kasteel meegenomen werd.

Bram Van Breda

Verschuiven naar de diepte

 

Troubadour (2020)        © Bram Van Breda

 

Lange franjes van grijze kralen slingeren in de lucht, omhooggehouden door een troubadour in roze opsmuk. Heel even creëert de kunstenaar een opvoering die het publiek pleziert. Dan hangt hij zijn vest aan de haak en zet de constructie weg. Het spel is gedaan. Of begint het nu pas?

Los van een podium vindt de kralenstructuur – gebricoleerd met snoeren van kermisversiering – misschien haar echte plaats. In een hoek van een kunstenaarsatelier staat het ding op de grond, naast andere spullen. Veel van wat er bijeengebracht is, zijn gerecupereerde materialen. Bram Van Breda vindt ze toevallig op straat of gaat er bewust naar op zoek in de textielindustrie. Daar intrigeren hem in het bijzonder weefstukken die in het machinale weefproces tussenzones vormen: bij een industrieel weefgetouw knoopt een operator handmatig de overgang tussen twee verschillende weefsels, waarna de strook wordt weggesneden. Bram Van Breda hergebruikt dit (en ander) restmateriaal. Voor deze bijna waardeloze dingen vormt de kralenstructuur een erepaviljoen.

Terra Nullius – Leeg land (2021) in Hilde Vandaele Gallery Contemporary Art Gallery Watou

Het gerecupeerde textiel is voor Bram Van Breda een ‘terra nullius’, een niemandsland dat hij zich toe-eigent en vervolgens bewerkt. Grafische patronen en tactiele structuren die al aanwezig zijn in het weefsel, geven een eerste richting aan. Met groene, witte en paarse garens borduurt hij een landschap op schaal van een kamerbreed wandtapijt. Het zwart-wit motief van het onderliggende weefsel ondersteunt de impressie van imposante boomstammen waarrond schaduw zich nestelt en in de diepte duisternis wacht. Hier heerst schemertijd, het laatste licht op details in het landschap. Robert Macfarlane, onder meer bekend van het boek Underland. A Deep Time Journey (2019), weet wat schemering doet: “De schemering preciseert een landschap door middel van […] subtiel aangelichte details, maar verstrooit het ook. Het verband tussen de dingen wordt losser, waardoor zich gedaantewisselingen voordoen.”[1]

Terra Nullius – Leeg land (detail) (2021)

Alles beweegt in dit landschapsbeeld. Losse eindjes wijzen op draden die zich in het weefsel hebben genesteld, maar tonen eveneens een onderbreken, doorbreken, verbreken, inbreken, opbreken. De ordening en structuur van het industriële weefsel verdwijnen in de wanorde van de handmatige toevoegingen. De borduursels dansen met hun industriële partner, in een ritme dat zich met kleine wijzigingen herhaalt.
Plots schuift het beeld in de blik van de toeschouwer. Wat een aarden oppervlak leek waarin de bomen nauwelijks geworteld waren, wordt nu de bovenkant van het wandtapijt. Dan zien we geen boomstammen boven de grond, maar een uitgebreid kluwen onder de grond. (Bram Van Breda laat ruimte voor dit soort kantelingen.) Die ondergrond is een natuur vol leven. “[…] wortels […] blijken niet alleen binnen de plant zelf te kunnen communiceren, maar ook met alle organismen binnen zijn zogenaamde ‘rhizosfeer’ (van het Grieks rhíza, wortel, en spháira, bol), oftewel het bodemgebied waarmee de wortels in contact zijn en dat ook heel veel andere levensvormen huisvest. Anders dan algemeen wordt verondersteld is de bodem helemaal niet een inert substraat, maar juist een levendige en dichtbevolkte omgeving. Micro-organismen, bacteriën, schimmels en insecten vormen een bijzondere ecologische niche waar evenwicht heerst dankzij communicatie en samenwerking met planten.”[2] Misschien is dit een beter beeld van de natuur dan de landschapsgezichten uit de ons vertrouwde beeldtraditie. Op die nieuwe visie wijst Macfarlane in het vermelde boek: “En ook de natuur zelf lijken we steeds beter vanuit het oogpunt van schimmels te kunnen begrijpen: niet als een enkele blinkende, besneeuwde bergtop waarop of een omlaagstromende rivier waarin we verlossing kunnen vinden, niet als een diorama dat we betreuren dan wel van een afstandje bewonderen, maar eerder als een samengesteld geheel van kluwens waarvan wij zelf een rommelig onderdeel zijn.”[3] Rommelig typeert bovendien een natuurbenadering die het in cultuur brengen van land onttrekt aan een te eenduidige gerichtheid op productie en consumptie door de mens.

Soms plooit Bram Van Breda zijn textiele borduursels nadrukkelijk tot 3D beelden. Wanneer de afmetingen minimaal zijn, nadert de toeschouwer het werk tot op enkele centimeters. Deze “nabijheid van de tactiele omgeving, binnen en buiten, en hoe we ons daartoe verhouden” zoekt de kunstenaar expliciet op.[4] Natuur is dan niet herleid tot een helder beeld op afstand, maar blijft – ook in de voorstelling ervan – een complexe gelaagdheid die wij slechts gedeeltelijk zien en begrijpen, ook al omdat we volop met de natuur verbonden zijn. Een van de metaforen voor deze onvermijdelijke initimiteit is het perspectief ‘van binnen uit’, zoals bij een handschoen. “[…] with the soil, the fractures, the trees and the roots all around us and weighing on us, we may begin to feel that the skin of the Earth has been, so to speak, reversed like a glove and that we are now inside a deep set of envelopes instead of on the surface of a planet.”[5] Of zoals Bruno Latour het formuleert naar aanleiding van de tentoonstelling Olafur Eliasson: Symbiotic seeing (2020): “I am obsessed, I have to confess, by the visual contrast between two ways of considering the Earth. The first is as a Globe – the famous Blue Planet viewed from out in space. In the second view the Earth is totally different; it is tiny, fragile and far from equilibrium (another meaning of the word “critical” in the expression critical zone). It resembles a pellicle, a varnish, a skin that is always considered not from the outside as a globe, but from the inside as a highly controversial, multilayered, and disputed set of intermingling entities. One way to express this contrast is to say that humans are not on Earth – as on a décor from which they are detachable – but in Earth – among overlapping entities from which they cannot detach themselves.”[6]

Het bewustzijn van een natuur die we niet meteen zien, van een gelaagde materiële wereld onder onze voeten, vraagt een andere representatie. Opnieuw creëert Bram Van Breda ruimte voor boven én onder. Een horizontaal geborduurde streep op gebogen textiel suggereert een horizonlijn in weidse landschappen, ook al zijn de werken klein van formaat. Zelfs in een abstract beeld zorgt een horizontale lijn voor een landschappelijke connotatie. Maar het blijft niet bij één enkele aanduiding. Onder de toevoeging centraal in beeld borduurt Bram Van Breda in een ander werk extra parallelle lijnen. Wat vanuit het ene perspectief een abstractie lijkt van een met groen begroeid landschap, wordt in het andere een schema dat de voorstelling symmetrisch indeelt in een zone boven en onder de grond. ‘Onder de grond’ splitst vervolgens op in ‘ondergrondse gelaagdheid’. De benedenhelft oogt als een stratigrafisch diagram dat geologische aardlagen aanduidt. De relatie is hier niet langer die van een toeschouwer die de natuur aanschouwt, maar die van een onderzoeker die de vorming van de onderaardse wereld in kaart brengt en zo ook aandacht heeft voor diepe tijd.[7] Vanuit zijn ervaring met textiel is denken ‘in lagen’ een tweede natuur geworden. Die tweede natuur toont hier een onverwachte verwantschap met het zien ‘in strata’, zoals geologen en in het bijzonder stratigrafen dat doen.

Met eenvoudige middelen roept Bram Van Breda dit soort associaties op. Een vertikaal opgehangen reep zwart textiel lijkt op een doorsnede die ondergrondse lagen steenkool documenteert. Andere geborduurde weefsels combineren de gelaagdheid met beweeglijkheid en verstrengeling. Ze refereren aan een kunstenaarsresidentie in een voormalige steenkoolfabriek in Luik, aan mijnbouw en de impact ervan op de omgeving. Elders staat een brok zwarte materie: textiel doordrongen van gitzwart steenkoolzand dat een restmateriaal is van de steenkoolindustrie. De tekst bij de presentatie van deze werken in Hilde Vandaele Gallery Contemporary Art Gallery Watou (2021) besluit: “Met zijn tactiele materialen tracht Bram Van Breda de toeschouwer te raken, nabij te brengen. Het zachte steenkoolstof, het strelende textiel prikkelen de verbeelding van de toeschouwer en brengen diens aandacht opnieuw naar de materie van het hier en nu, van de binnen- en buitenwereld.”[8] Zonder dat we er ons steeds van bewust zijn, is die binnen- en buitenwereld eveneens een boven- en benedenwereld.

 

Lut Pil

 

References
1 Robert Macfarlane, Benedenwereld. Reizen in de diepte tijd, vertaald door Nico Groen en Jan Willem Reitsma, Amsterdam: Athenaeum-Polak&Van Gennep, 2019, p. 395; in het boek van Macfarlane belicht de schemering details in een ijslandschap in Groenland.
2 Stefano Mancuso en Alessandra Viola, Briljant groen. De intelligentie van planten, vertaald door Etta Maris, Amsterdam, 2019 (eerste druk 2017; oorspronkelijke Italiaanse uitgave 2013), p. 99.
3 Robert Macfarlane, Benedenwereld. Reizen in de diepte tijd, p. 111.
4 Roxane Baeyens, Bram Van Breda – Jo Van Rijckeghem. Sporen van binnen en buiten, Watou: Pavilion Contemporary Art Gallery, 2021, z.p.
5 Alexandra Arènes, Bruno Latour en Jérôme Gaillardet, ‘Giving depth to the surface: An exercise in the Gaia-graphy of critical zones’, in The Anthropocene Review, 2018, 5, 2, p. 124.
6 Bruno Latour, ‘Is Geo-logy the New Umbrella for all the Sciences? Hints for a Neo-Huboldtian University’, in Esther Braun-Kalberer, Mirjam Varadinis, Anna Engberg-Pedersen en Kristina Köper, Olafur Eliasson: Symbiotic seeing, Zürich, 2020, p. 13.
7 Voor recente publicaties die in de context van kunst aandacht hebben voor stratigrafische diagrammen en de diepe tijd van de natuur zie onder meer Stephanie O’Rourke, ‘Staring into the Abyss of Time’, in Representations, 148, 1, 2019, pp. 30-56.
8 Roxane Baeyens, Bram Van Breda – Jo Van Rijckeghem. Sporen van binnen en buiten, Watou: Pavilion Contemporary Art Gallery, 2021, z.p.