Proloog op een brief aan Tireragan, land van kwade golven

audio-opname van de tekst (stem: Miek Zwamborn):

 

Overstroomde bergen vol zweven, drijven, vliegen, duiken, spiralen, voortbewegen, boren en kruipen. Dichtbij de kust ontmoet helder water stengels en strengen; het stroomt het kelpbos binnen. Een zwierige donkergroene rand bakent de zuidkant af. Als het tij daalt, rijst er een knetterend landschap op uit het door de zee gedrapeerde blaaswier. Navelwier spant zich over de rotsen. Net eronder, de getijdenzone bewoond door anemonen, schaalhorens en mosselen. Vogels treden op tegen verdere afbrokkeling van de eens zo hoge bergen. Op veel van de heuveltoppen staan met gras begroeide kegels. De uitstulpsels fungeren als uitkijkpost. Geïnjecteerd door de stikstof van de vogels groeien ze sneller dan het gebergte afvlakt.

Dit land bestaat uit gestolde magma, met veen gevulde valleien waaruit in de luwtes oerbossen ontsproten. Het is een archief van dode en levende soorten, sommige elementen zijn 414 miljoen jaar oud, andere slechts enkele seconden.

We nemen ons voor een brief te schrijven om onszelf te introduceren. We lopen hier vaak, maar weten niet zeker of we al zijn opgemerkt. Individuele herten worden ook niet gezien. Het is de continue aanwezigheid van herten die impact heeft. Roodborstjes achtervolgen tuiniers en in bossen volgen ze wilde zwijnen. Het is het zwijn-acteren dat het roodborstje in de tuinvrouw of -man waardeert. Ze lijken veel op elkaar.

Het schrijven van een brief aan een niet-menselijke entiteit brengt moeilijkheden met zich mee en het schrijven naar een biotoop is nog complexer. Wie aan te spreken? De oudste eik? De glaciale krassen? Het gekrioel onder de mosdeken? Of zullen we sapstroom adresseren in het vertrouwen dat de boodschap wordt doorgegeven. Elke keer dat we door Tireragan ploeteren, duiken er zoveel vragen op die geen van onze veldgidsen kan beantwoorden.

Als wie of wat verhouden we ons tot en schrijven we aan Tireragan?

Paarse pollen. Ze staan als klokhuizen op een rij, hun kronen vormen een bijna gesloten vlak waaronder langzame waterstromen kronkelen. Woelmuizen schieten door tunnels van dood bladmateriaal. Een ondergrondse wereld met een eigen door regenwater veroorzaakt getijverschil. In open stukken vertraagt drassig veenmos de waterstroom. Overblijfselen van een mot tussen glinsterende ranken van rondbladige zonnedauw. Een adder koestert zich in de zon. Het zigzagpatroon is misvormd door iets dat het dier heeft ingeslikt. Wanneer vier enkels naderen, glijdt de slang onhoorbaar weg. Een vermoeide voet roetsjt van een wiebelige pol en zakt diep weg in de zompige massa. Terwijl de andere voet stabiele grond vindt, werkt de verzonken voet zich omhoog. Aangespannen tenen. Kuit en scheenbeen voorkomen dat de laars achterblijft. Het geluid van zuigkracht.

Miezer bepepert takken, regen rolt naar beneden en klampt zich vast aan de toppen van twijgen. In elke druppel bungelt het bos ondersteboven. Te veel water glijdt van stengels en trekt in de bemoste ondergrond die alle bomen lijkt te dragen. Regen verzamelt zich, zoekt fijne groeven, slijpt bestaande kanalen verder uit. Meer water stroomt via paden de helling af. Watervallen meanderen langs de door storm omgewaaide lijsterbes. De kluit brokkelt langzaam af. Het bosoppervlak raakt dooraderd, overal water.

We kunnen hier niet oversteken. De tot rivier uitgegroeide beek strekt zich uit als een rechthoekig volume; oceaan- en veenwater vermengen zich ver voorbij de kustlijn. Golven, bruingekleurd door turf kapseizen in zee. Aan de rand van de klif spreidt een aalscholver zijn vleugels, alsof de zon schijnt.

De hoeveelheid regen overvalt ons. We zoeken naar houvast. Onze benen kalibreren, de een omhoog- de ander naar beneden, kruiselings, achteruit op glijdende grond, terwijl we naar broze takken grijpen. Plots staan we midden in een dicht hazelaarsbos en even lijkt het droog. De vele loten die uit de onderstam komen, zijn bezet met mozaïeken. Script korstmossen hebben hun brailletaal op de gladde bast gegraveerd; we proberen de krabbels te lezen, maar onze vingertoppen begrijpen het niet. Als we terugkijken door het struikgewas, zien we dat we een spoor hebben geploegd. Onze aanwezigheid zal nog dagen naast andere hoefafdrukken staan.

Gekraak. Een haastig wezen voor ons, de beweging van iets zwaars, we zien alleen de bleke kont, nog in zomerkleed, het sprong! we ruiken de geurvlag en volgen onze neus. Daar staat het, roerloos. We kijken elkaar aan; geschrokken, verrast, nieuwsgierig.

Felle kleuren gaan schuil onder mos. Violetrood, okergeel, Perzisch blauw en wit. Geur stijgt op uit orchis, sleutelbloem, paarbladig goudveil, daslook, aardkastanje, kamperfoelie, walstro en parnassia. Ze dagen onze neusgaten uit om de subtiele nuances te onderscheiden en mengen zich met vochtige grond die een donkere zoetheid verspreidt; pril en rot tegelijk. Wanneer de zon na een paar dagen regen verschijnt, duwen met water gevulde ondergrondse torens hun kappen fluks omhoog. Ze staan nooit alleen op, maar vormen duo’s, groepen, cirkels. Ze blijven aanwezig, maar onttrekken zich aan ons zicht. We vullen een hoed vol cantharellen en eten ze met gisteren gevangen makreel en een paar nieuwe aardappelen uit de tuin, terwijl we kibbelen over het hol van de houtsnip waar we de wildcamera installeerden en alleen een nachtelijke dwergmuis vingen, die in de lens keek en knipoogde.

Door in te zoomen op onze satellietkaart met hoge resolutie kun je de typische patronen van voormalige velden onderscheiden. Parallelle lijnen loodrecht op afwateringssloten. Zodra je een zo’n veld ziet, begin je er meer op te merken. Overblijfselen van akkerbouw. Mensen rond open vuren in zwarte huizen. Er waren veel handen nodig om een dak te leggen. De varens, die de bewerkte grond in beslag hebben genomen, waren buigzaam genoeg, maar niet duurzaam. Te weinig handen en dingen vallen uit elkaar. Er leven hier nu geen mensen meer. Binnen de afgeronde, ruïnes ontspringen vingerhoedskruid en vlierbessen uit de gleuven van de droog gestapelde muren. Bij een enkele ruïne zit de latei nog op zijn plaats. Het merendeel is afgebrokkeld en terug in de aarde gezonken. Tussen enkele overgroeide stenen vinden we een mes en een fles, zorgvuldig weggestopt.

Trillende vezelige rand. Geen hellende oever. Het water is zwart en diep. Een bootsmannetje nadert en zwemt onder ons door. Waar we staan is geen grond. Het zwevende veenmosweb is net hecht genoeg om ons gewicht te dragen. De ven is de sluiter van een gigantische waterbel die boven een dramatische roze granieten topografie hangt en op de plaats wordt gehouden door millennia van opgestapeld organisch materiaal. De verkeerde plek voor een groot zoogdier. Dit met water verzadigde land eet vlees. Een schaapskadaver in grazende positie is al half verorberd. Rond elke voetstap vormen zich plassen rood water. De weerstand die we voelen doet ons afvragen of we hier kunnen wonen of dat we eeuwig voorbijgangers blijven.

De roep van de koekoek is alomtegenwoordig. Veldleeuwerikken in de lucht. Wie zijn wij?

We vinden overwoekerde paden gedicteerd door heuvels en moerassen. De dagen en nachten die we in Tireragan hebben doorgebracht, voelen als een inhaalslag; we proberen verhalen terug te vinden, verloren kennis en gewoonten te achterhalen en daar weer vertrouwd mee te raken. Het land hier laat ons doen wat velen voor ons hebben gedaan, maar onze kennis is opgeschoven. We weten meer en minder.

Zittend op een rotspunt prikken kruimels kwarts, veldspaat en mica vermengd met plukjes korstmos door onze broek. We zijn gevlucht voor de muggen in het bos. Ook herten verplaatsen zich naar open plekken om aan muggen te ontsnappen die daarmee het graasgedrag bepalen. Ze vliegen oren, ogen en neusgaten binnen. We houden het niet uit tussen de bomen en vertrekken met onderbelichte film.

 

Rutger Emmelkamp & Miek Zwamborn
Knockvologan, 9 september 2021

A Wooden Cube, a Mug and a Ballpoint Pen

 

Interested in exploring new forms of togetherness between the human and the non-human, I  propose that by disclosing an affective intimacy between the human and the non-human, an empathetic relationship becomes conceivable that allows for the recognition that the human and the non-human share certain vulnerabilities.
 
The video work “A Wooden Cube, a Mug and a Ballpoint Pen” takes as a starting point the use of inanimate objects in therapeutic strategies for post-traumatic stress disorder. Everyday life objects are used throughout a session to re-enact the traumatic event, serving as tools to bring back the client to the specific memory, so to guide them through it to reach a newer take on it and a healing outcome.
 

The work was realised in collaboration with Dr. Sharif El-Leithy, head of the Centre for Traumatic Stress Service of the Springfield University Hospital, London

Luca Vanello

A Transformational Art for a World in Transition

When it comes to art and life, the biggest questions I have today are:

In a world entrenched in harmful systems – from social and ecological harm from supply chains to an ethos of disposability, how can artists live responsibly and nonviolently? As artists and storytellers, can we imagine and co-create more flexible and inclusive realities that encompass respect, interconnectedness, nonviolence, and tolerance? How can artists ask folks to collectively dream when we can’t fathom what it will take to live outside of current cultural and ecological realities?

These are not ambitious questions – they are essential ones. They were some of the questions I started with when thinking through what tools I wanted in my toolkit, to learn how to better imagine, and work towards a co-creative potential. I believe every performance is an instigation, and every act influences the whole system. Art making is powerful, nonviolent art is a responsibility, and a transformational art pushes a system towards a transition: it can change the purpose of a system. The transition I work towards is one that centers a values-based economy with externalities accounted for, that centers ecologies that elevate maintenance as opposed to disposability, and that centers ethical social engagements where creativity abounds.

I’m exploring these tools in more depth and breadth in a project called Ecotopian Library, where I’m collecting stories that can be shared locally as the physical library moves from place to place. In its formative stages, ecotopianlibrary.com will soon become a more usable resource.

My art and much of my life is focused on strengthening reciprocal relationships between humans and nonhumans. I essentially gave up the objects in my possession, transforming them into seven large boulder-like forms in order to highlight my own consumption and move forward with a new framework around objects. Swale (2016–ongoing), for example, addresses public food, public land use, and water-based commons. It is an edible floating forest that makes fresh produce available for free in New York Harbor.

 

In 2021, Vanishing Point was a temporary floating sculpture and reading room that look to the evolution of plant life in the Thames Estuary over millions of years as the climate has changed. Specifically, I framed this study around the proliferation of the nipa palm in the estuary during the last period of global warming 55 million years ago.

 

 

 

Similarly, in 2020, as artist-in-residence at the Brooklyn Public Library, I built a geodesic sphere that contained various tropical plants, the modern versions of those found in fossil records of the New York area. This was installed in the Central Library’s lobby.

In June 2020, I launched A Year of Public Water with +More Art, a non-profit organization that supports socially engaged public art projects. A Year of Public Water uses various platforms to share information about the sources of New York City’s water supply. I believe that knowledge of the watershed’s history is a key to a more regenerative future, but I also wanted to know how, as a NYC resident, I could be a better partner with those who inhabit the interconnected watershed areas, not just as an “end user”. The project’s goals include promoting stewardship of the water system that connects upstate to downstate and fosters greater cooperation between the communities that maintain it.

The website (www.public-water.com) relates the political, social, scientific, and economic background of New York’s water supply, stretching from geological time to the entangled histories of human intervention in the present day. Strict standards have to be met within the 2,000 square miles of watershed area in order to protect the water supply. With the introduction of the Clean Water Act and to avoid expensive filtration costs, working groups were fostered between city and state officials and the residents of the towns and farms along the watershed, resulting in cooperative efforts with regard to land use and funding strategies.

For Public Water, I created a sculpture called Watershed Core, a permeable sphere filled with plants that are an integral part of the nonhuman watershed communities. The 10-foot high structure was located in Prospect Park’s Grand Army Plaza entrance. Watershed Core resembles a sectional model of Earth and contains a functioning microcosm of the New York watershed. Rain water enters catchment basins at the top of the dome and is gravity fed through a tubing system, where it is filtered through several descending rows of plants, soil and rock. Ultimately, it flows into smaller containers, reservoirs that collect the purified water near the lowest portion of the dome. The design mimics the passage of water through the watersheds in New York State that provide 8.8 million New Yorkers with 1.3 billion gallons of clean water daily.

A Year of Public Water has reminded me that New York City’s water system was built from many cruel histories that have come with enormous expenses to those inside and outside of what is today considered NYC’s watershed, that spans from the Delaware to the Catskills to the Croton Watersheds. I know that addressing environmental, health, and economic conditions in and around New York City’s watershed and public water system is a vital precondition for the creation of a more just present and future for upstream and downstream New Yorkers, and that maintaining the watershed, from the natural systems to the social relationships that support it, is a continuous process.

 

Mary Mattingly

Primaten van de zee

Eve Seuntjens is professor in de biologie, eenheid Dierenfysiologie en Neurobiologie (KU Leuven), en gespecialiseerd in ontwikkelingsbiologie. In onderstaande bijdrage is de octopus het onderzoeksonderwerp.

Octopussen fascineren mensen al sinds lange tijd. Vaak worden ze geassocieerd met akelige wezens, aliens, kraken, die je vastgrijpen en meesleuren in de diepte en enkel slechte bedoelingen hebben. Het onbekende beangstigt, begrijpelijk, maar onterecht. Aristoteles noemde de dieren domme wezens: “als je je hand in het water steekt, komen ze naar je toe”. Ze laten zich dus makkelijk vangen. Ondertussen weten we beter. Octopussen zijn nieuwsgierig, en hebben een zenuwstelsel met evenveel neuronen als een klein aapje. Ze gebruiken hun hersencapaciteit voor een bijzonder arsenaal aan cognitief hoogstaande gedragingen. Ze kunnen leren door observatie van anderen, ze spelen, gaan allianties aan met vissen om efficiënt te jagen. Ze zijn ontsnappingskoningen, hebben een sterk geheugen en dromen. Maar deze dieren hebben ook heel bijzondere nieuwe eigenschappen die we, buiten andere cefalopoden zoals zeekatten en inktvissen, bij geen enkel ander dier aantreffen. Bliksemsnelle camouflage is één van deze. Het ene ogenblik is de octopus wit, dan weer chocoladebruin, gevlekt of maakt hij uitstulpingen die op een plant lijken. Hun verre familie de zeekatten zijn de absolute meesters in camouflage (zie video Ontmoeting met Sepia). Die kleur- en textuurveranderingen zijn niet enkel nodig voor het verstoppen bij gevaar. Cefalopoden gebruiken hun huid als canvas en projecteren hun emoties en hun intenties erop. Zo wordt de huid een veelzijdig communicatiemiddel – slim bedacht als je onder water leeft.


Ontmoeting met Sepia,
Rinca, Indonesia, 2018
© video David Moens
Wanneer Sepia latimanus oog in oog komen te staan met een mens vermommen ze zich tot koraal, tot het moment dat ze beseffen dat er geen gevaar is, en dan reppen ze zich naar andere oorden.

 

Multifunctionele armen en grote breinen. Maar octopussen zijn dus allesbehalve wreedaardig. Als je een octopus tegenkomt, kan je gerust een hand uitsteken: die wordt soms beantwoord met een voorzichtig proefcontact. Inderdaad, octopussen proeven met hun zuignappen, waarin gespecialiseerde smaakreceptoren zitten die hun armen naar prooien leiden. Die armen dienen niet enkel voor proeven, maar ook voor het voortbewegen. Sommige octopussoorten zijn gekend om 2 armen te gebruiken als benen en stappen zo rond op de zeebodem. De andere armen dienen dan om zaken mee te dragen. De derde arm van rechts is bij mannelijke octopussen anders van vorm: een haakvormig einde kan binnendringen bij een octopusvrouwtje en spermazakjes deponeren. Dit is nog niet de eigenlijke bevruchting: wanneer het vrouwtje voldoende eitjes klaar heeft, zal het de meest geschikte spermazakjes uitkiezen om haar eitjes te laten bevruchten. Deze laatsten worden dan netjes in trossen opgehangen en bewaakt tot ze ontluiken en octopuslarfjes wegzwemmen (zie video Het ontluiken van een nieuwe generatie). Op dat moment is het larfje van de gewone octopus (Octopus vulgaris) 2 mm groot, maar ongeveer een kwart van zijn lichaam is neuraal weefsel (zie video Het ongewoon grote octopusbrein in 3D).


Het ontluiken van een nieuwe generatie 
© video  Eve Seuntjens. Leuven, België, 2020
Octopus vulgaris embryos ontwikkelen in eistrengen gedurende een maand. Aan het einde gebruikt het octopuslarfje zijn krachtige mantelspieren en jetstroom om zich uit het ei te bevrijden. De geboorte van een nieuwe generatie.

Het ongewoon grote octopusbrein in 3D
© animatie Ali Murat Elagoz, beeldvorming door Zeiss Z1 light sheet microscope (Carl Zeiss AG, Germany), 3D reconstructie met ARIVIS software (Vision4D, Zeiss Edition 2.10.5). Leuven, België, 2021
Beeldvorming door light sheet microscopie, annotatie van verschillende hersendelen en 3D reconstructie geeft een beeld van de ruimte die de hersenen innemen in een octopuslarfje.

 

Een evolutionair enigma. Dat octopussen geëvolueerd zijn binnen het phylum van de weekdieren, waaronder ook buikpotige slakken en tweekleppige mossels, is zeer bijzonder. Buiten hun weke lichamen hebben deze dieren schijnbaar erg weinig gelijkenissen, zeker wanneer je denkt aan hun intelligente gedrag en grootte van hun zenuwstelsel. Hoe hebben ze dat voor mekaar gekregen? In het onderzoek naar evolutie van dieren maakt men vaak gebruik van fossielen, waarbij evolutionaire tussenstappen gevisualiseerd worden. Maar hoe doe je dat bij dieren die geen enkel bot in hun lichaam hebben (buiten hun bek, maar die alleen geeft weinig info over de vorm van het lichaam)? De ontwikkeling van nieuwe technologieën in de gensequenering in de laatste 2 decades heeft hierin een ware revolutie teweeggebracht. Steeds meer genetische codes worden gepubliceerd van allerlei dieren, waaronder ook cefalopoden. We kunnen nu al die codes vergelijken en ontdekken welke organismes genetisch meer verwacht zijn. Dit heeft al geleid tot het hertekenen van de evolutionaire boom van het leven, maar het leidde ook tot een heel bijzondere ontdekking over de ontstaansgeschiedenis van octopussen. Deze had vooral te maken met de volgorde waarin genen voorkomen in het genetisch materiaal, de zogenaamde syntenie. Genetisch materiaal is georganiseerd in chromosomen, en doorgaans, als je dieren vergelijkt, is die genenvolgorde redelijk goed bewaard gebleven. Zo vinden we min of meer dezelfde reeksen genen terug in alle bilateria, dieren met een tweeledige symmetrie. Een typisch voorbeeld is de Hox gencluster, die het lichaamsbouwplan bepaalt in vrijwel alle dieren, van insecten tot zoogdieren.

Chromosomale big bang. Laat dat nu net zijn wat totaal anders is in octopussen. Waar de genenvolgorde van de Sint-Jacobschelp en een kleine visachtige nog redelijk vergelijkbaar is, is die van de octopus volledig overhoop gehaald. Het lijkt erop dat chromosomaal materiaal massaal is gefragmenteerd, waarna het terug aan elkaar is geplakt, maar anders. Het is moeilijk te vatten hoe deze organismes dit überhaupt hebben overleefd, maar het is een gemeenschappelijk kenmerk van de genomen van octopussen, zeekatten en inktvissen. We kennen soortgelijke grote veranderingen, zoals bijvoorbeeld duplicatie van het hele genoom, ook van onze eigen ontstaansgeschiedenis. We weten dat het zeldzaam is, en dat het een grote impact heeft.

Maar welke impact heeft zo een reorganisatie van genen dan precies? Sinds het Humane Genome Project, dat voor de eerste maal de genetische code van de mens in kaart bracht, zijn er duizenden genomen afgelezen. Wetenschappers gingen ervan uit dat meer complexe organismes wellicht veel meer genen hadden dan minder complexe wezens. Dit bleek echter niet (helemaal) juist. Het aantal genen bleek verrassend gelijkaardig zijn gegeven de verscheidenheid aan lichaamsbouw. De informatie die in de genen ligt, wijzigt dus niet zo drastisch. Deze coderende informatie is echter maar een deel van het genoom. De niet-coderende informatie, die tussen de genen ligt, bevat de instructies waar welk gen moet afgeschreven worden, en hoeveel ervan, en voor hoelang. Als chromosomen gefragmenteerd geraken en anders aan mekaar gelinkt worden, zal die niet-coderende informatie ook aan andere genen gekoppeld geraken. Alsof je fornuis plots in de slaapkamer staat en je douche in je bureel. Het is niet ondenkbaar dat de aparte lichaamsbouw en nieuwe kenmerken van octopussen, zeekatten en inktvissen hierdoor tot stand konden komen. Maar het maakt het feit dat zij een ongewoon grote intelligentie konden ontwikkelen nog meer bijzonder. Onvergelijkbaar. Alien.


Driedubbele hartslag
© video Ali Murat Elagoz, opname gemaakt met een a Leica DM6 Upright Microscope, Leuven, België, 2019
Een octopus heeft 3 harten: twee op de kieuwen, en één voor de bloedcirculatie door het lichaam. De hartslagen kan je al zien tijdens de embryonale fase, wanneer het doorzichtige embryo nog groeit op zijn dooier.

 

Eve Seuntjens

Oceaan(land)schappen: horen, zien en voelen

 

Filip Volckaert is professor in de biologie (KU Leuven) gespecialiseerd in mariene ecologie en biodiversiteit. In onderstaande tekst beschrijft hij vanuit zijn vakgebied de interne werking van de zee. Het “oceaanschap” komt tegenover het “landschap” te staan waarmee we als mens meer vertrouwd zijn. Volckaert pleit ervoor dat we rekening houden met de wetenschappelijke inzichten om tot een aanpak op lange termijn te komen.

 

 

De zee fascineert

Eten en gegeten worden

De wetenschapper maakt de zee zichtbaar

Ongeschikt voor de (meeste) zoogdieren

Denken en voelen als mariene organismen versus visvangst

De verandering van de zee en de wil van de mens

De oceaan plooit

 

De zee fascineert
De zee fascineert. Het weidse kustlandschap brengt rust, natuurhistorische filmbeelden wekken verwondering op bij jong en oud, en wetenschappers worden geconfronteerd met een onuitputtelijke bron van vragen. Mensen houden zeker en vast van de zee, maar hechte boezemvrienden zijn ze niet. Tijdens het aangename zomerseizoen zijn West-Europese zandstranden druk bezet en een vakantie langs een tropische kust, palmbomen en duikexcursies incluis, staat op veel verlanglijstjes. Als het zakelijk de moeite loont wordt vis gevangen, aardolie opgepompt en vracht verscheept door weer en wind. En oh ja, de zee is een ideale plaats voor het laten verdwijnen van ongewenste stoffen; ooit was “storten” de oplossing, nu spreekt men van selectief verwijderen.

Eten en gegeten worden
Maar is de zee dan zo verschillend van land, waar we elk hoekje verkenden, de helft van alle ijsvrij land bewonen, megasteden bouw(d)en en meer dieren in huis houden dan er in het wild rondlopen? Ook in zee is er een bodem, met een reliëf van vulkaankraters, riffen, grondverschuivingen, zandbanken en vooral immens uitgestrekte moddervlaktes. Het leven is georganiseerd net zoals aan land: groot eet klein; eten en gegeten worden is het adagio. Breugel de Oude verbeeldde dat mooi in de gravure De grote vissen eten de kleine. Als je van eten en gegeten worden spreekt, dan komt metabolisme ter sprake: opeten, verteren tot kleine moleculen, opnemen in het lichaam en zorgen voor energie of nieuwe moleculen samenstellen. De complexe relaties tussen prooi en predator vormen de basiselementen van een voedselweb. Heel veel soorten organismen maken deel uit van het voedselweb, dat door zijn diversiteit en lange evolutie van nature uit heel robuust is. Er mag al een soort het tijdelijk minder goed doen zonder dat de gevolgen desastreus zijn. Spijtig genoeg wordt de robuuste zee meer en meer zwaar op de proef gesteld. Aan de basis van het voedselweb is er enerzijds het fytoplankton en anderzijds de fascinerende microbiële wereld van virussen, bacteriën en eencellige organismen. Deze virussen, bacteriën en eencellige organismen zorgen  voor het recycleren van afvalstoffen (denk aan uitwerpselen allerlei) en dode materie. Maar infecties door microben en parasieten houden ook de gastheerpopulaties onder controle (killing the winner). Het kan vreemd lijken maar door het remmen van de populatiegroei zorgen ze zo voor het behoud van diversiteit.

De wetenschapper maakt de zee zichtbaar
In zee staan er geen bomen en struiken; diepzeeduiken door een bos zit er echt niet in. Dat zou grote verwondering moeten opwekken bij een verstokte landrot. Dankzij de beste microscopen begrijpen wetenschappers dat eencellige wieren (fytoplankton) de motor zijn van de oceanen. Met de hulp van zonlicht zet fytoplankton CO2 om in complexe koolstofmoleculen die de cel opbouwen, in leven houden en als voedsel dienen voor alle organismen die CO2 niet kunnen omzetten in complexe moleculen. Een ongelooflijk grote diversiteit aan eencellige organismen dient als voedsel voor een leger “dierlijke” microben en kreeftjes (de copepoden). Het grootste deel van het leven in zee speelt zich dus af op microscopisch en zelfs submicroscopisch niveau. Mensen kunnen het volledige spectrum van leven in zee niet “zien” zonder een batterij aan hulpmiddelen, wat natuurlijk de waardering voor zeeleven stremt. Onbekend is onbemind. Wetenschappers beschikken over een uitgebreid assortiment aan hulpmiddelen om het onzichtbare zichtbaar te maken. Dat gebeurt niet alleen met optische microscopen, maar ook met electronen- en lensvrije microscopen, sensoren gemonteerd op satellieten, schepen en boeien, DNA-moleculaire technieken, isotoopanalyse, traceertechnieken met tags die data stockeren, en noem maar op. Al die methoden zijn ontwikkeld en worden gebruikt door hooggeschoolde wetenschappers. Een paar voorbeelden verschaffen meer duidelijkheid over de laatste snufjes. De aanwezigheid van de ooit algemene vleet (een zeldzame rog) in de Noordzee wordt bij gebrek aan vangsten nu vastgesteld met waterstalen waarvan de samenstelling wordt getoetst met moleculaire methoden op vrij DNA van de vleet. Lederschildpadden worden met een zendertje annex diepte- en temperatuursonde gevolgd op hun wereldwijde verplaatsingen tussen paaigrond (een strand) en voedselgrond (de open zee). De levenscyclus van volwassen tong wordt afgeleid uit het patroon van groeiringen en chemische samenstelling van de gehoorsteentjes (otolieten), een verkalkte structuur die in de kop aanwezig is.

Maar er is meer. In tegenstelling tot het land, is de oceaan gevuld met water en stelt zo een gigantisch grote ruimte ter beschikking aan het zeeleven. Reken daarbij dat leven zweeft en drijft in water zonder enige nood aan vliegen. Nog een voordeel is dat plantaardig leven voedingsstoffen uit het water opneemt door de celwand. De oceaan is een fantastische leefomgeving; dat wordt bewezen door de grote biodiversiteit en het ontstaan van leven in de oceaan. Soorten tellen is serieus werk en een favoriete bezigheid van biologen; naar schatting 2,2 miljoen soorten leven er in de oceaan. Het is wellicht een onderschatting. Daarnaast zijn er onnoemelijk veel populaties van elke soort, elk met hun typische genetische diversiteit. Denk aan de zeebaars, waarvan de populaties in de Atlantische Oceaan fel verschillen van deze in de Middellandse Zee, die op hun beurt verschillen tussen het Westelijk en Oostelijk Bekken van de Middellandse Zee, enzovoort.

Ongeschikt voor de (meeste) zoogdieren
Voor zoogdieren, de mens inbegrepen, is de oceaan echter een hoogst ongewone omgeving. We houden het enkel uit in zee met hulpmiddelen, weze dat een schip, duikpak of kunstmatig eiland. Enkel walvissen en zeehonden keerden ooit van land naar zee terug, maar dan wel voorzien van een dikke speklaag en een gestroomlijnd lichaam dat zwemmen vergemakkelijkt. Spijtig genoeg is hun grootste vijand een verwant zoogdier, de mens. Sinds mensenheugenis worden ze bejaagd, eerst door ze op te jagen naar ondiepe wateren, nu met behulp van uitermate goed uitgeruste jaagboten. Bescherming door de Internationale Walviscommissie zorgde voor een herstel van kleine en middelgrote walvissen, maar grote walvissen zoals blauwe vinvis en grijze walvis bevinden zich in een precaire toestand.

Denken en voelen als mariene organismen versus visvangst
De combinatie van het oceaan(land)schap en mariene biodiversiteit vertoont enerzijds grote gelijkenis met wat we aan land aantreffen, en is anderzijds toch zo verschillend. Het veronderstelt een aangepast perspectief op de oceaan. Sommige biologen stellen voor het continentaal perspectief te ‘marineren’, denken en voelen als mariene organismen. Dat is heel belangrijk want de mens voelt ongelooflijk veel drang om in te grijpen (door ‘te maken’ of ‘te beheren’). We zijn geboren knutselaars die eerst nieuwe dingen ontwikkelen of ingrijpen op de omgeving, in een latere fase ontdekken dat de gevolgen toch niet eenduidig positief zijn, dan corrigeren met vermoedelijk aangepaste strategieën om tot een oplossingen te komen van zee-wijze burgers, politici en experten, om dan in een volgende fase opnieuw tot de conclusie te komen dat het toch dat niet is. Een voorbeeld is het visserijbeheer, waar visvangst werd gezien als een waardevolle aanvulling van het dieet. Maar te grote visvangst leidt tot uitputting van de visstocks, wat je kan beheren door per soort visserijplannen op te stellen en af te dwingen. Maar dan blijkt het visserijplan van de ene soort in conflict met de andere, wordt nog altijd veel bijvangst opgehaald, zodat de situatie niet echt verbetert. Een volgende oplossing is het geïntegreerd visserijbeheer waarbij met ‘alle’ aspecten rekening wordt gehouden. Dat is natuurlijk een grote uitdaging waarmee visserijexperten vandaag de dag worstelen. De meest doortastende oplossing voor herstel is visserij uit te sluiten, een oplossing die hoogst controversieel is.

De verandering van de zee en de wil van de mens
Sinds de mens in grote aantallen op aarde leeft veranderen het oceaanleven en oceaan(land)schap snel. Grote vissen verdwenen in miljoenen netten zodat nu slechts 10 % van de oorspronkelijke aantallen overblijft. Intussen warmt het oceaanwater gestaag op met als gevolg dat jaarlijks de isothermen (temperatuurcurven) van de Noord-Atlantische Oceaan 30 km noordwaarts opschuiven. Grote stukken bodem worden compromisloos leeggeschraapt voor zand en vis in de kustzone, en binnenkort mangaanknollen in de diepzee. Ingenieurs en zakenmensen bepalen het kortetermijnritme, terwijl de langetermijninzichten van wetenschappers grotendeels worden genegeerd. Langs de kust is er wildgroei aan kustinfrastructuur met havens, kabels, havengeulen, windmolenparken en artificiële eilanden. Komt daarbij dat scheepsmotoren en hei-activiteit een hels lawaai veroorzaken, het baggeren en de rivierafvoer het zeewater vertroebelen, vreemde moleculen afkomstig van geneeskunde, pesticiden en bulkchemie in de voedselketen oprukken, en recent ook pontons die voorzien zijn van zonnepanelen de fotosynthese hinderen.

En de mens wil nog meer: de Europese Commissie stelt voor om in het Blue Growth en Green Deal programma meer gebruik te maken van de oceaan met duurzaamheid als leidraad. Dat zou in de eerste plaats milieuduurzaamheid moeten omvatten, want het besef dat de Blauwe Planeet eindige hulpbronnen heeft groeit. Maar tussen besef en realiteit ligt een diepe ravijn. De druk van maatschappelijke en vooral economische duurzaamheid doet vaak het milieu geweld aan. Een voorbeeld is de ontginning van polymetallische nodules (mangaanknollen) op 4000 m diepte in de Stille Oceaan. De ontginning van edele metalen voor de elektronische industrie wordt verrechtvaardigd door de toenemende vraag, wat een exclusief economische druk is. Maar wat dan met strategieën van recyclage, efficiënt gebruik, en grenzen aan de groei om de druk te beheersen, en de langetermijnimpact van verstoorde bodems, troebel water, overmatig geluid, verlaagde productiviteit, en vernielde biodiversiteit? Een oplossing ligt natuurlijk in grenzen aan de groei. Enerzijds doet een grotere wereldbevolking beroep op meer hulpbronnen, maar anderzijds doen ook meer mensen beroep op een hogere levensstandaard gesteund door een hoge ecologische voetafdruk. De ecologische voetafdruk meet de menselijke vraag naar natuurlijk kapitaal. Elke Belg doet beroep op 7,44 ha, wat een deficit in biocapaciteit voorstelt van 1,19 ha/persoon in 2021, een van de hoogste waarden op aarde. Anders gezegd, Belgen leven op “grote voet”, waarbij rijke Belgen logischerwijs de grootste voeten hebben.

De oceaan plooit
De oceaan plooit zich naar elke verandering, op voorwaarde dat er voldoende tijd ter beschikking is. Dat hebben de IJstijden ruim bewezen waarbij koude en warme perioden elkaar afwisselen. Plant en dier kregen de tijd om beetje bij beetje noord- of zuidwaarts te migreren, of zich aan te passen naargelang de verschuivingen in temperatuur en neerslag. Het ritme van de huidige mondiale verandering onder druk van de mens is evenwel veel te hoog zodat aanpassing wringt. In de plaats van een geleidelijke evolutie of migratie, is het dictum van het Antropoceen “overleef of sterf”. Die reële veranderingen gebeuren veelal onder de radar van burgers, ondernemers en politici. Milieuwetenschappers en ngo’s begaan met een duurzame wereld horen te veel lawaai, zien te weinig biodiversiteit, en vinden te veel ongewenste stoffen in de oceaan. Een oplossing biedt zich aan in een wereldwijde duurzame (evenwichtige) voetafdruk op basis van niet alleen slimme maar vooral wijze oplossingen met een groot hart voor het ‘andere’.

 

Filip Volckaert, KU Leuven

filip.volckaert@kuleuven.be

Bracket fungus featherwing beetles

© J. Robben

 

Bracket fungus

          featherwing

beetles

 

In the book The Mushroom at the End of the World. On the Possibility of Life in Capitalist Ruins, in which the matsutake mushroom is a fine example of life understood as relations between species, the American anthropologist Anna Lowenhaupt Tsing emphasises the need for stories: “interspecies entanglements that once seemed the stuff of fables are now materials for serious discussion among biologists and ecologists, who show how life requires the interplay of many kinds of beings. […] The time has come for new ways of telling true stories […] such stories might be simultaneously true and fabulous.”[1] Listening attentively to things and telling their story can help to provide insights we need.[2]

Tsing recognises such an attitude in, among others, the artist John Cage. In the text Music Lovers’ Field Companion, Cage describes his ‘listening’: “I have come to the conclusion that much can be learned about music by devoting oneself to the mushroom. […] To begin with, I propose that it should be determined which sounds further the growth of which mushrooms; whether these latter, indeed, make sounds of their own; whether the gills of certain mushrooms are employed by appropriately small-winged insects for the production of pizzicati and the tubes of the Boleti by minute burrowing ones as wind instruments; whether the spores, which in size and shape are extraordinarily various, and in number countless, do not on dropping to the earth produce gamelan-like sonorities; and finally, whether all this enterprising activity which I suspect delicately exists, could not, through technological means, be brought, amplified and magnified, into our theatres with the net result of making our entertainments more interesting.”[3]

 

Lut Pil

 

The text fragment included here is taken from an interview by Michel Dewilde with Lut Pil, ‘Intrigerende medespelers’, in Kunst en openbaarheid?, Oostkamp: Stichting Kunstboek, 2021, pp. 34-35.
[1] Anna Lowenhaupt Tsing, The Mushroom at the End of the World. On the Possibility of Life in Capitalist Ruins, Princeton-Oxford, 2015: VII-VIII.
[2]  Tsing, 2015: 37.
[3] John Cage, ‘Music Lovers’ Field Companion’ (1954), in: John Cage, Silence. Lectures and Writings, Middletown, 1973: 274-275.
Photo: Bracket fungus featherwing beetles (Baranowskiella ehnstromi) in the pores of a bracket fungus. The beetle is one of the smallest beetles known in the world and measures less than 0.5 mm in length (Mikael Sörensson,’Morphological and taxonomical novelties in the world’s smallest beetles, and the first Old World record of Nanosellini (Coleoptera: Ptiliidae)’, in Systematic Entomology, 22, 1997: 257-283).

Vuurzwamveervleugelkevers

© J. Robben

 

Vuurzwam

     veervleugel

kevers

 

In het boek The Mushroom at the End of the World. On the Possibility of Life in Capitalist Ruins, waarin de matsutakepaddenstoel een mooi voorbeeld is van leven opgevat als relaties tussen soorten, wijst de Amerikaanse antropoloog Anna Lowenhaupt Tsing nadrukkelijk op de behoefte aan verhalen: ‘verstrengelingen tussen de soorten, die ooit iets uit fabels leken, [zijn] nu het onderwerp van serieuze discussie tussen biologen en ecologen; zij tonen aan dat er zonder interactie tussen allerlei wezens geen leven mogelijk is. […] De tijd is rijp om waargebeurde verhalen te vertellen op een manier die verder reikt dan de eerste beginselen van beschaving. […] dergelijke verhalen kunnen zowel waar als fabelachtig  zijn.’[1] Aandachtig luisteren naar de dingen en hun verhaal vertellen kan bijdragen tot inzichten die we nodig hebben.[2]

Een dergelijke houding herkent Tsing onder meer bij de kunstenaar John Cage.[3] In de tekst Music Lovers’ Field Companion beschrijft Cage zijn ‘luisteren’: ‘Ik ben tot de conclusie gekomen dat men veel over muziek kan leren door zich aan de paddenstoel te wijden. […] Om te beginnen stel ik voor te bepalen welke geluiden de groei van welke paddenstoelen bevorderen; of deze laatste inderdaad zelf geluiden maken; of de plaatjes van bepaalde paddenstoelen door geschikte kleinvleugelige insecten worden gebruikt voor de productie van pizzicati en de buizen van de Boleti door minuscule ingravende insecten als blaasinstrumenten; of de sporen, die in grootte en vorm buitengewoon verscheiden en in aantal ontelbaar zijn, bij het neerkomen op de aarde geen gamelan-achtige sonoriteiten voortbrengen; en ten slotte, of al deze ondernemende activiteit, waarvan ik vermoed dat ze op een verfijnde manier bestaat, niet met technologische middelen versterkt en uitvergroot in onze theaters zou kunnen worden gebracht, met als nettoresultaat dat onze opvoeringen interessanter worden.’[4]

 

Lut Pil

 

Het hier opgenomen tekstfragment is ontleend aan een interview van Michel Dewilde met Lut Pil, ‘Intrigerende medespelers’, in Kunst en openbaarheid?, Oostkamp: Stichting Kunstboek, 2021, pp. 34-35.
[1] Anna Lowenhaupt Tsing, The Mushroom at the End of the World. On the Possibility of Life in Capitalist Ruins, Princeton-Oxford, 2015: VII-VIII.
De vertaling is overgenomen uit Anna Lowenhaupt Tsing, De paddenstoel aan het einde van de wereld. Leven op de ruïnes van het kapitalisme, vertaald door Janne Van Beek, Amsterdam: Octavo, 2021, p. 7.
[2] Tsing, 2015: 37.
[3] Tsing, 2015: 46.
[4] John Cage, ‘Music Lovers’ Field Companion’ (1954), in: John Cage, Silence. Lectures and Writings, Middletown, 1973: 274-275.
Foto: Vuurzwamveervleugelkevers (Baranowskiella ehnstromi) in de poriën van een vuurzwam. De kever behoort tot de kleinste kevers ter wereld en is minder dan 0,5 mm lang (Mikael Sörensson,’Morphological and taxonomical novelties in the world’s smallest beetles, and the first Old World record of Nanosellini (Coleoptera: Ptiliidae)’, in Systematic Entomology, 22, 1997: 257-283).

Baranowskiella ehnstromi

The movie was made using a Nikon SMZ1500 stereomicroscope equipped with a Nikon D7000 digital camera. Samples of the bracket fungus Phellinus conchatus were collected in Heverlee (Belgium) in 2015.
The beetle is one of the smallest beetles known in the world and measures less than 0.5 mm in length (Mikael Sörensson,’Morphological and taxonomical novelties in the world’s smallest beetles, and the first Old World record of Nanosellini (Coleoptera: Ptiliidae)’, in Systematic Entomology, 22, 1997: 257-283).
De video werd gemaakt met een Nikon SMZ1500 stereomicroscoop uitgerust met een Nikon D7000 digitale camera. Stalen van de bruinzwarte vuurzwam Phellinus conchatus werden verzameld in Heverlee (België) in 2015.
De kever behoort tot de kleinste kevers ter wereld en is minder dan 0,5 mm lang (Mikael Sörensson,’Morphological and taxonomical novelties in the world’s smallest beetles, and the first Old World record of Nanosellini (Coleoptera: Ptiliidae)’, in Systematic Entomology, 22, 1997: 257-283).