EN ALLES BEGINT
In februari 2023 verscheen mijn episch gedicht Simones en Dianina.
Wat ik voor ogen had: vanuit een ongestoorde situatie twee mensen tot elkaar laten komen die samen de wereld zouden kunnen herscheppen, als een alternatieve Adam en Eva.
Zou dat hen lukken? En hoe zouden ze het aanpakken? Hoe zou de ontmoeting tot stand komen? En wat is een ongestoorde situatie?
Ik besloot alle bewoners van de stad, het mini-universum waarin Simones en Dianina leefden, in slaap te laten vallen. Zie de stad als een ei, een ei van slaap. Er zijn 7 kringen: de slaap varieert van lichte sluimering tot diepe coma.
In deze stille wereld dwalen Simones en Dianina en in deze dwaaltocht vinden ze elkaar. Hun ideeën over een ideale wereld raken verweven.
Een fabeldier, Heer Kraai, tuimelt regelmatig vanuit de hemel over de wolkensluiers van de aarde en becommentarieert wat hij ver onder zich ziet gebeuren:
Ach nee. Ik bedoel: hij gaat haar nu vertellen over wat hij
denkt. Dat. In het diepste van zijn navel, de groene groei-
kracht zetelt. De kiemdrang van het licht. Het al-doordringende.
Adem van de salamanders en houtduiven, zoemen van kolibrie
en nachtelijk gras. Bloed van twijgjes en paddenstoelen, verstofte
ader in een oude beuk, de trilharen van de kat. Het duizendvoudig
weefsel van de regen. Oog in oog. Mond in mond. Het zoenoffer
van de seizoenen. Wormverlangend wortelstelsel van een jonge
akker. Die witte eend met haar kop in de borst, slapende
een slaap van verwegste gezichten. Geluid dat klinkt als uit
de longen van een god gestuwd. In. Uit. In. Uit. Veriditas. Vlam.
Verzengend licht. Doorgloeiend vuur. En hij, als mens,
en zij, als mens, daar middenin.
Wanneer ik, als dichter, zoiets opschrijf, al is het bij monde van een fabeldier, een alziende kraai, dan is dat niet gratuit.
De groene groeikracht of veriditas is een van de pijlers waarop de mystieke leer van Hildegard von Bingen leunt, maar tegelijkertijd hier ook op te vatten als een ecologisch bewustzijn.
Bij Hildegard is de veriditas het goddelijke licht dat alle wezens doorstraalt en levenskracht geeft. Zoals de zon een voorwaarde is voor het leven op aarde. En al lezende in de visioenen van Hildegard von Bingen en verder wevende aan mijn episch gedicht Simones en Dianina, kwam ik steeds meer op deze parallel uit, die zelfs een van de grondtonen van het boek is geworden.
Dianina loopt door de nachtelijke stad. En er overkomt haar iets dat haar leven zal veranderen. Een melodie verschijnt:
Klanken zoals ik ze nooit eerder hoorde. Kan muziek
vloeibaar zijn? Maar niet als water, veel trager zwerven
de druppels door de ruimte, lichtspatten die elkaar
opzoeken, cirkelvormige patronen schrijven in de lucht
en vlak boven mijn hoofd blijven hangen, of aarzelen om
verder te reizen. Een stem die vanuit het niets leek op te komen
maar eenmaal aanwezig me wil begeleiden, mee lokt,
de steeg door, de klankdruppels wervelen boven mijn hoofd
en dan weer vlak voor me, ik kan niets verstaan van wat
blijkbaar toch woorden zijn en flarden van zinnen maar toch
loop ik mee, volg ik het pad dat de tonen me wijzen.
Als de stem een iets of iemand is, dan moet de bron waaruit het
ontspringt onuitputtelijk zijn. Een troost. Kan dat? Kan iets
of iemand een melodie als een gulden zwerm op me afsturen om –
om wat? Ik loop op het ritme van deze ragfijne druppels,
een lied van erbarmen. Ik loop en doe niets dan lopen.
Later, als ze Simones heeft gevonden, of ontdekt, in zijn gekraakte pandhof:
Wat je hoorde, vannacht,
lijkt dat op: een regen zo fijn dat ze niet kon bestaan, maar
ze is er, je loopt in een hemdje van vochtparels dat je beschermt
en overal waar je je passen zet, is die zilveren huif van spetters
en ze lijken nooit neer te dalen, je zou ze op willen vangen
in een porseleinen schaal, als je die had, maar die heb je niet,
en het enige wat je nu kunt doen is een kommetje maken
van je handen en je hoofd buigen en met je tong in die klank-
bokaal, dat nest dat je zelf hebt gemaakt, voor een minuut,
of minder nog – je kust het water dat geen water is, en
het water zegt: ‘Loop maar met me mee’, en je wilt nooit meer
stoppen met luisteren, je hele lijf wordt een oorschelp, en
tot in de diepste sleufjes van je slakkenhuis dringt de muziek
door, je membraam trilt op haar ritme en je loopt en je wilt
niets dan lopen.’
Voor Simones klinkt diezelfde wonderbaarlijke melodie niet als een druppelregen, maar als een weefsel:
En waar kwam die muziek, alsof er zilveren spinnenwebdraden
dreven in de lucht, waar kwam ze vandaan? Klanken die nauwelijks
door mensen waren aangeraakt, kon zoiets bestaan? Was het
een van de melodieën die hij al zo lang, in het beschroomde
demster van zijn hart, had bewaard. Maar de tonen klonken hier
ijler en helderder tegelijkertijd. En ze kwamen niet vanuit zijn
hartkamers, maar zwierven tussen de pilaren en de ommegang
van deze binnentuin. Windvlaagjes waren ze op een windstille
dag, plotseling verschijnende kleine tornado’s die zich, op dat
ene moment, wilden tonen. Rondom Simones weefde het spinnenwebzilver
een bokaal, onzichtbaar maar onontkoombaar.
Ze was er.
Wat bezielde Simones, wat bezielde Dianina, en waarom?
De verwondering, het stille, onbevooroordeelde aanschouwen dat in de loop van een mensenleven vaak verbleekt tot een ‘dat weten we nu wel’ of zelfs verdwijnt. Plaats lijkt te maken voor cynisme. Dat zuivere waarnemen en aangeraakt worden door de schoonheid van de natuur, iets dat voor onze kinderziel vanzelfsprekend was, maar vaak verloren gaat als we getransformeerd zijn tot haastige volwassenen, dit vermogen is bij Simones en Dianina helemaal ontwaakt. In een wereld vol slapenden zijn zij wakkerder dan ooit.
Ik zou graag altijd willen kunnen waarnemen zoals Simones en Dianina. Altijd de veriditas, de groene groeikracht, zien in de mij omringende natuur. Met mijn vingertoppen langs het kleinste grassprietje strijken, de groene aderen zien waar het licht doorheen schijnt. De kristallen regendruppel zien die naar beneden druipt, de aarde in.
Ik zou graag altijd heel precies het verendek van de vogels in mijn tuin willen beschouwen, met mijn ogen het poedergrijze van de mussen en het stippelpatroon van de spreeuwen willen aanvoelen, maar er zijn genoeg momenten dat ik blind door de wereld loop en niet eens in de gaten heb dat ik een slakkenhuis kapot trap of ongevoelig ben voor de adem van de wind. Op dat soort momenten ben ik totaal niet verbonden met de wezens om me heen. Maar voel ik die verbinding wel, dan weet ik me een minuscuul onderdeel van een weefsel dat zo enorm is dat ik het niet, nooit, kan bevatten. Dan bevind ik me middenin een universum dat haar rijkdommen nog maar ten dele heeft geopenbaard aan mij, kleine mens. En dan ben ik dankbaar. Vol respect. Dan wil ik niets dan dit weefsel van schoonheid beschermen.
Simones en Dianina hebben het in feite makkelijk. Het is hen gegeven om helemaal opnieuw te beginnen. Maar op onze eigen kleine schaal kunnen we elke dag opnieuw beginnen. Met waarnemen, beschouwen, verwonderen. Behoeden. En dit idee doorgeven aan anderen.
En zo is de queeste van Simones en Dianina nooit af.
In mijn gedachten blijven ze spreken tot elkaar en zichzelf, en de wereld die ze herscheppen. Nieuw maken. Beschermen.
Misschien schrijf ik wel ooit een vervolg. Een Simones en Dianina, deel 2.
En dat begint dan misschien wel zo:
Het diepste van mijn navel, zegt Simones. Waar zie je me voor aan?
Ben ik een landschap, een rotsformatie? Wie of wat leven er op mij,
in mij? O ja, ik word bevolkt door bacteriën en ontluikende virussen,
mijn bloedsomloop is een rivierenstelsel, met delta’s als roze tussen-
ruimtes. In het buitengebied vlecht een minuscuul schimmeltje zich
een weg door mijn haar. En als ik spreek, nu, tot jou mn liefste,
zijn mijn speekseldruppels satellieten in een luchtruim. Dit, hier,
de kamer die ons leven is. Van tafel tot vensterbank: dit inwonende
anarchistische volk strijkt neer op hout en steen, op glas. Op onszelf
en de lucht die we inademen. Waren we een oceaan, dan het complete
verschijnsel, en elke druppel, elk zwevend plankton deeltje.
En Dianina, met een kiemdraadje licht op haar tong, of is het stuifmeel?
luistert naar het gras. Hoe het knispert in de nacht. Groeit gras ’s nachts
harder dan overdag? Houdt het overdag de adem in om ’s nachts
een heel veld in beweging te brengen? Hoe zichtbaar is de dans
van de wind en het kruid op de binnenplaats. Het pandhof van Simones,
zijn gekraakte korf, het middelpunt van ons die opnieuw zijn begonnen.
En alles begint altijd.
Opnieuw.
Liesbeth Lagemaat,
Wijk bij Duurstede (NL), 9-10-2023
Het episch gedicht Simones en Dianina van Liesbeth Lagemaat is in 2023 uitgegeven bij Uitgeverij Wereldbibliotheek.