Verschuiven naar de diepte
Troubadour (2020) © Bram Van Breda
Lange franjes van grijze kralen slingeren in de lucht, omhooggehouden door een troubadour in roze opsmuk. Heel even creëert de kunstenaar een opvoering die het publiek pleziert. Dan hangt hij zijn vest aan de haak en zet de constructie weg. Het spel is gedaan. Of begint het nu pas?
Los van een podium vindt de kralenstructuur – gebricoleerd met snoeren van kermisversiering – misschien haar echte plaats. In een hoek van een kunstenaarsatelier staat het ding op de grond, naast andere spullen. Veel van wat er bijeengebracht is, zijn gerecupereerde materialen. Bram Van Breda vindt ze toevallig op straat of gaat er bewust naar op zoek in de textielindustrie. Daar intrigeren hem in het bijzonder weefstukken die in het machinale weefproces tussenzones vormen: bij een industrieel weefgetouw knoopt een operator handmatig de overgang tussen twee verschillende weefsels, waarna de strook wordt weggesneden. Bram Van Breda hergebruikt dit (en ander) restmateriaal. Voor deze bijna waardeloze dingen vormt de kralenstructuur een erepaviljoen.
Terra Nullius – Leeg land (2021) in Hilde Vandaele Gallery Contemporary Art Gallery Watou
Het gerecupeerde textiel is voor Bram Van Breda een ‘terra nullius’, een niemandsland dat hij zich toe-eigent en vervolgens bewerkt. Grafische patronen en tactiele structuren die al aanwezig zijn in het weefsel, geven een eerste richting aan. Met groene, witte en paarse garens borduurt hij een landschap op schaal van een kamerbreed wandtapijt. Het zwart-wit motief van het onderliggende weefsel ondersteunt de impressie van imposante boomstammen waarrond schaduw zich nestelt en in de diepte duisternis wacht. Hier heerst schemertijd, het laatste licht op details in het landschap. Robert Macfarlane, onder meer bekend van het boek Underland. A Deep Time Journey (2019), weet wat schemering doet: “De schemering preciseert een landschap door middel van […] subtiel aangelichte details, maar verstrooit het ook. Het verband tussen de dingen wordt losser, waardoor zich gedaantewisselingen voordoen.”[1]
Terra Nullius – Leeg land (detail) (2021)
Alles beweegt in dit landschapsbeeld. Losse eindjes wijzen op draden die zich in het weefsel hebben genesteld, maar tonen eveneens een onderbreken, doorbreken, verbreken, inbreken, opbreken. De ordening en structuur van het industriële weefsel verdwijnen in de wanorde van de handmatige toevoegingen. De borduursels dansen met hun industriële partner, in een ritme dat zich met kleine wijzigingen herhaalt.
Plots schuift het beeld in de blik van de toeschouwer. Wat een aarden oppervlak leek waarin de bomen nauwelijks geworteld waren, wordt nu de bovenkant van het wandtapijt. Dan zien we geen boomstammen boven de grond, maar een uitgebreid kluwen onder de grond. (Bram Van Breda laat ruimte voor dit soort kantelingen.) Die ondergrond is een natuur vol leven. “[…] wortels […] blijken niet alleen binnen de plant zelf te kunnen communiceren, maar ook met alle organismen binnen zijn zogenaamde ‘rhizosfeer’ (van het Grieks rhíza, wortel, en spháira, bol), oftewel het bodemgebied waarmee de wortels in contact zijn en dat ook heel veel andere levensvormen huisvest. Anders dan algemeen wordt verondersteld is de bodem helemaal niet een inert substraat, maar juist een levendige en dichtbevolkte omgeving. Micro-organismen, bacteriën, schimmels en insecten vormen een bijzondere ecologische niche waar evenwicht heerst dankzij communicatie en samenwerking met planten.”[2] Misschien is dit een beter beeld van de natuur dan de landschapsgezichten uit de ons vertrouwde beeldtraditie. Op die nieuwe visie wijst Macfarlane in het vermelde boek: “En ook de natuur zelf lijken we steeds beter vanuit het oogpunt van schimmels te kunnen begrijpen: niet als een enkele blinkende, besneeuwde bergtop waarop of een omlaagstromende rivier waarin we verlossing kunnen vinden, niet als een diorama dat we betreuren dan wel van een afstandje bewonderen, maar eerder als een samengesteld geheel van kluwens waarvan wij zelf een rommelig onderdeel zijn.”[3] Rommelig typeert bovendien een natuurbenadering die het in cultuur brengen van land onttrekt aan een te eenduidige gerichtheid op productie en consumptie door de mens.
Soms plooit Bram Van Breda zijn textiele borduursels nadrukkelijk tot 3D beelden. Wanneer de afmetingen minimaal zijn, nadert de toeschouwer het werk tot op enkele centimeters. Deze “nabijheid van de tactiele omgeving, binnen en buiten, en hoe we ons daartoe verhouden” zoekt de kunstenaar expliciet op.[4] Natuur is dan niet herleid tot een helder beeld op afstand, maar blijft – ook in de voorstelling ervan – een complexe gelaagdheid die wij slechts gedeeltelijk zien en begrijpen, ook al omdat we volop met de natuur verbonden zijn. Een van de metaforen voor deze onvermijdelijke initimiteit is het perspectief ‘van binnen uit’, zoals bij een handschoen. “[…] with the soil, the fractures, the trees and the roots all around us and weighing on us, we may begin to feel that the skin of the Earth has been, so to speak, reversed like a glove and that we are now inside a deep set of envelopes instead of on the surface of a planet.”[5] Of zoals Bruno Latour het formuleert naar aanleiding van de tentoonstelling Olafur Eliasson: Symbiotic seeing (2020): “I am obsessed, I have to confess, by the visual contrast between two ways of considering the Earth. The first is as a Globe – the famous Blue Planet viewed from out in space. In the second view the Earth is totally different; it is tiny, fragile and far from equilibrium (another meaning of the word “critical” in the expression critical zone). It resembles a pellicle, a varnish, a skin that is always considered not from the outside as a globe, but from the inside as a highly controversial, multilayered, and disputed set of intermingling entities. One way to express this contrast is to say that humans are not on Earth – as on a décor from which they are detachable – but in Earth – among overlapping entities from which they cannot detach themselves.”[6]
Het bewustzijn van een natuur die we niet meteen zien, van een gelaagde materiële wereld onder onze voeten, vraagt een andere representatie. Opnieuw creëert Bram Van Breda ruimte voor boven én onder. Een horizontaal geborduurde streep op gebogen textiel suggereert een horizonlijn in weidse landschappen, ook al zijn de werken klein van formaat. Zelfs in een abstract beeld zorgt een horizontale lijn voor een landschappelijke connotatie. Maar het blijft niet bij één enkele aanduiding. Onder de toevoeging centraal in beeld borduurt Bram Van Breda in een ander werk extra parallelle lijnen. Wat vanuit het ene perspectief een abstractie lijkt van een met groen begroeid landschap, wordt in het andere een schema dat de voorstelling symmetrisch indeelt in een zone boven en onder de grond. ‘Onder de grond’ splitst vervolgens op in ‘ondergrondse gelaagdheid’. De benedenhelft oogt als een stratigrafisch diagram dat geologische aardlagen aanduidt. De relatie is hier niet langer die van een toeschouwer die de natuur aanschouwt, maar die van een onderzoeker die de vorming van de onderaardse wereld in kaart brengt en zo ook aandacht heeft voor diepe tijd.[7] Vanuit zijn ervaring met textiel is denken ‘in lagen’ een tweede natuur geworden. Die tweede natuur toont hier een onverwachte verwantschap met het zien ‘in strata’, zoals geologen en in het bijzonder stratigrafen dat doen.
Met eenvoudige middelen roept Bram Van Breda dit soort associaties op. Een vertikaal opgehangen reep zwart textiel lijkt op een doorsnede die ondergrondse lagen steenkool documenteert. Andere geborduurde weefsels combineren de gelaagdheid met beweeglijkheid en verstrengeling. Ze refereren aan een kunstenaarsresidentie in een voormalige steenkoolfabriek in Luik, aan mijnbouw en de impact ervan op de omgeving. Elders staat een brok zwarte materie: textiel doordrongen van gitzwart steenkoolzand dat een restmateriaal is van de steenkoolindustrie. De tekst bij de presentatie van deze werken in Hilde Vandaele Gallery Contemporary Art Gallery Watou (2021) besluit: “Met zijn tactiele materialen tracht Bram Van Breda de toeschouwer te raken, nabij te brengen. Het zachte steenkoolstof, het strelende textiel prikkelen de verbeelding van de toeschouwer en brengen diens aandacht opnieuw naar de materie van het hier en nu, van de binnen- en buitenwereld.”[8] Zonder dat we er ons steeds van bewust zijn, is die binnen- en buitenwereld eveneens een boven- en benedenwereld.
Lut Pil
↑1 | Robert Macfarlane, Benedenwereld. Reizen in de diepte tijd, vertaald door Nico Groen en Jan Willem Reitsma, Amsterdam: Athenaeum-Polak&Van Gennep, 2019, p. 395; in het boek van Macfarlane belicht de schemering details in een ijslandschap in Groenland. |
---|---|
↑2 | Stefano Mancuso en Alessandra Viola, Briljant groen. De intelligentie van planten, vertaald door Etta Maris, Amsterdam, 2019 (eerste druk 2017; oorspronkelijke Italiaanse uitgave 2013), p. 99. |
↑3 | Robert Macfarlane, Benedenwereld. Reizen in de diepte tijd, p. 111. |
↑4 | Roxane Baeyens, Bram Van Breda – Jo Van Rijckeghem. Sporen van binnen en buiten, Watou: Pavilion Contemporary Art Gallery, 2021, z.p. |
↑5 | Alexandra Arènes, Bruno Latour en Jérôme Gaillardet, ‘Giving depth to the surface: An exercise in the Gaia-graphy of critical zones’, in The Anthropocene Review, 2018, 5, 2, p. 124. |
↑6 | Bruno Latour, ‘Is Geo-logy the New Umbrella for all the Sciences? Hints for a Neo-Huboldtian University’, in Esther Braun-Kalberer, Mirjam Varadinis, Anna Engberg-Pedersen en Kristina Köper, Olafur Eliasson: Symbiotic seeing, Zürich, 2020, p. 13. |
↑7 | Voor recente publicaties die in de context van kunst aandacht hebben voor stratigrafische diagrammen en de diepe tijd van de natuur zie onder meer Stephanie O’Rourke, ‘Staring into the Abyss of Time’, in Representations, 148, 1, 2019, pp. 30-56. |
↑8 | Roxane Baeyens, Bram Van Breda – Jo Van Rijckeghem. Sporen van binnen en buiten, Watou: Pavilion Contemporary Art Gallery, 2021, z.p. |