Vertaalassemblage met een open einde
Janne Van Beek, literair vertaler, maakte de vertaling van Anna Tsing, The Mushroom at the End of the World: On the Possibility of Life in Capitalist Ruins (2015), waarvan de inhoud aansluit bij de opzet van deze website (zie onder andere Vuurzwamveervleugelkevers). Van Beek diende voor dit boek haar visie op het vertalen zelf te herzien. Ze ontdekte hoe een veelheid aan invalshoeken tegelijk kunnen optreden, of zelfs dienen samen te gaan, om een andere inhoud mogelijk te kunnen maken. In onderstaande tekst neemt ze ons mee in die andere kijk op vertalen.
(Octavo 2020)
What leaf? What mushroom?
— Een klassiek gedicht van Basho, vertaald door John Cage
Het citaat van Cage waarmee ik dit hoofdstuk opende, is zijn vertaling van een haiku van de zeventiende-eeuwse Japanse dichter Matsuo Basho: Matsutake ya shiranu ki no ha no hebari tsuku, waarvan ik de volgende vertaling tegenkwam: ‘Matsutake / Met bovenop / Het blad van een onbekende boom.’ Cage was van mening dat de onbepaaldheid van een ontmoeting niet genoeg nadruk kreeg in dergelijke vertalingen. Eerst koos hij voor: ‘Dat wat niet gekend is, brengt paddenstoel en blad samen’, waarin de onbepaaldheid van een ontmoeting wel goed tot haar recht komt. Maar dat vond hij wat te zwaar op de hand. Uiteindelijk werd het: ‘Welk blad? Welke paddenstoel?’ Die vertaling voert ons naar de openheid die Cage door de bestudering van paddenstoelen zo was gaan waarderen. (Tsing 70-71)
In Anna Tsings The Mushroom at the End of the World: On the Possibility of Life in Capitalist Ruins wordt er nogal wat vertaald: niet alleen gedichten van zeventiende-eeuwse Japanse dichters, maar ook inheemse kennis in kapitalistisch rendement, walvislevens in investeringen, de ene wereld-in-wording in de andere, geweld en vervuiling in winst, vrijheidstrofeeën in handelswaar, goederen in geschenken en Amerikaanse vrijheid in Japanse voorraad. Allerhande vertalers maken hun opwachting: John Cage, Nike, Japanse groothandelaren, vervreemde tijdelijke arbeidskrachten die paddenstoelen sorteren, het kapitalistische systeem. Tsing vestigt de aandacht op levenswijzen die zich ‘binnen en buiten het kapitalisme bevinden’ door het kapitalistische systeem op te vatten als een vertaalmachine die uitwisselingen tussen heterogene landschappen bewerkstelligt. ‘Hoewel de term de aandacht vestigt op taal, kan hij ook verwijzen naar andere manieren van gedeeltelijke overeenstemming’, schrijft Tsing.
‘Vertaling’ is een sleutelbegrip in de actornetwerktheorie van Bruno Latour en John Law, en verwijst naar de verbindingen tussen mensen en niet-mensen die met mensen werken, zoals technologieën. Door middel van vertaling ontstaan, in deze lijn van denken, netwerken van actie waarin mensen en niet-mensen in dezelfde mate een rol spelen. (Tsing 406)
Ik moest me Tsings pluralistische opvatting van vertalen als een ‘rommelig proces’ waarin verschillen idealiter niet worden gladgestreken, maar juist ‘ingezet om al te voor de hand liggende oplossingen tegen te gaan’, eerst eigen maken om haar boek te kunnen vertalen. Algauw werd immers duidelijk dat ik er met theoretische vertaalwetenschappelijke kennis en boekenwijsheid niet zou komen. Want hoe vertaal je een interdisciplinair literair meesterwerk over grijze zones, polyfonie en meerlagigheid zonder de inhoudelijke en tekstuele manifestatie van die ambiguïteit geweld aan te doen? Vertalen is precisiewerk, maar het is ook maatwerk in die zin dat elk boek om een andere aanpak vraagt. In dit geval een gezamenlijke aanpak gestoeld op samenwerkingsverbanden.
Tsing stelt dat boeken ontstaan dankzij verborgen verbanden. Het onzichtbare vertaalassemblage waaraan De paddenstoel is ontsproten, bestond naast mezelf uit een toegewijde uitgever, mentor en redactrice, en talloze vraagbakens in de vorm van kennissen, vrienden en vreemden met wild uiteenlopende expertise: ecologen, filosofen, politicologen, antropologen, mycologen, biologen, maar ook ouders, zielsverwanten, drinkmaatjes en toevallige passanten: een antropologe op de dool die een nacht in onze tuin kampeerde en weleens een pint ging pakken met Anna Tsing, een oude jeugdliefde met een doctoraat in de geologie voor wie gesteenten geen geheimen kennen, een barman slash ski-instructeur slash paddenstoelenfanaticus die zijn café op het dorpsplein van een Frans bergdorpje voor ons openhield.
In een noot bij de vertaling achterin het boek omschrijf ik de vertaalstrategie die uit deze vruchtbare verstrengelingen voortvloeide:
Net zoals houtvesters doelbewust een beheermethode uitstippelen om bossen te onderhouden, hebben vertalers een keur aan strategieën en methoden ter beschikking om een vertaling vorm te geven. Ik heb net zoals de beheerders van de Japanse satoyamabosgebieden die in dit boek uitgebreid aan bod komen, gestreefd naar ‘een leefbaar hier en nu’: een balans tussen te veel en te weinig verstoring – geen woekerende wildernis, maar ook geen opzichzelfstaande, vervreemde houtplantage of geërodeerde berghelling.
Beschouw deze vertaling – net als elke vertaling – gerust als een samenloop van omstandigheden. (…) De vertaler als deel van een experimentele samenkomst met een open einde – van een assemblage. (Tsing 419)
Janne Van Beek